Staatscommissie-Cals/Donner
De staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.
De Staatscommissie adviseerde onder meer om de Eerste Kamer het budgetrecht te ontnemen en rechtstreeks te verkiezen. Daarnaast zou de formateur, die tot dan toe nog door het staatshoofd werd benoemd, gekozen moeten worden.
De uiteindelijke resultaten van de commissie waren beperkt. In 1983 kwam wel een algehele herziening van de Grondwet tot stand, maar de staatkundige vernieuwingen waren klein.
Inhoudsopgave van deze pagina:
In het midden van de jaren '60 van de twintigste eeuw kwam er van enkele kanten roep om staatkundige vernieuwing. Er was onvrede over het nogal gesloten politieke systeem, waarin een bestuurselite de dienst uitmaakte. Verder leidde de gewoonte om via overleg politieke tegenstellingen zo veel mogelijk glad te strijken, tot onduidelijkheid bij de kiezers. Nieuwe spelregels moesten de invloed van de kiezer vergroten.
naam |
functie(s) |
politieke kleur |
---|---|---|
staatsrechtgeleerde, rechter |
||
dr. M. Albrecht |
ondernemer |
|
oud-parlementariër journalist, lector |
PvdA |
|
prof.dr. H. Daudt |
hoogleraar |
PvdA |
oud-Tweede Kamerlid |
||
oud-gemeenteraadslid |
||
hoogleraar |
PvdA |
|
prof.dr. H.J.M. Jeukens |
hoogleraar |
KVP |
topambtenaar |
partijloos |
|
mr. D.H.M. Meuwissen |
wetenschappelijk medewerker |
KVP |
voorzitter SER |
CHU |
|
mr. J.H. Prins |
directeur wetenschappelijk bureau ARP |
ARP |
oud-minister |
CHU |
|
hoogleraar |
VVD |
|
partijsecretaris |
||
oud-minister, burgemeester |
KVP |
De Staatscommissie was op een aantal punten sterk verdeeld. Dat betrof onder meer de positie en rol van de Eerste Kamer, de verkiezing van de formateur, het districtenstelsel en het referendum. Over zaken die geen betrekking hadden op staatkundige vernieuwing bestond meer overeenstemming. Zo sprak de commissie zich uit voor invoering van een Ombudsman en voor opneming van sociale grondrechten (zoals het recht op werk, welvaart en zorg voor het milieu) in de Grondwet.
Eerste Kamer
Afschaffing
Een minderheid van zeven leden spraken zich uit vóór afschaffing van de Eerste Kamer, omdat die volgens hen geen wezenlijke betekenis had. Er was, zo meenden zij, veelal sprake van een herhaling van de behandeling van wetsvoorstellen in de Tweede Kamer. Een meerderheid achtte de voordelen van de Eerste Kamer echter groter dan de nadelen.
Direct of indirect te kiezen
Een meerderheid sprak zich uit voor rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer. Door de beperkte taak zou angst voor een toenemende politieke betekenis van een rechtstreeks gekozen Eerste Kamer ongegrond zijn.
Unaniem was de commissie voorstander van het verdwijnen van het in twee gedeelten vernieuwen van de Eerste Kamer. De Eerste Kamerleden zouden niet langer voor zes, maar voor vier jaar moeten worden gekozen, waarbij alle leden tegelijk dienden af te treden.
Bevoegdheden
Op één lid na wilden de commissie de Eerste Kamer het budgetrecht ontnemen, omdat behandeling van begrotingen in de Eerste Kamer niet zinvol werd geacht.
Gekozen formateur
Een meerderheid sprak zich uit voor een gekozen kabinetsformateur. De verkiezing van de formateur diende gelijk met de Tweede Kamerverkiezingen plaats te vinden. Als geen enkele kandidaat een volstrekte meerderheid zou behalen, zou de koning(in) de formateur moeten aanwijzen.
Beperkt districtenstelsel
Als uitgangspunt voor het kiesstelsel werd de evenredige vertegenwoordiging aanvaard. Wel werd voorgesteld de mogelijkheid open te laten het land in afzonderlijke kiesgebieden op te delen, waarbinnen ten minste tien leden dienden te worden gekozen.
Herzieningsprocedure Grondwet
De commissie wilde vasthouden aan de versterkte meerderheid in de tweede lezing. De tweede lezing zou echter in Verenigde Vergadering dienen plaats te vinden, zodat niet langer een derde van de Eerste Kamerleden een voorstel zouden kunnen blokkeren.
Indien de Eerste Kamer, anders dan de commissie voorstelde, niet rechtstreeks zou worden gekozen, dan diende de eis van tweederde meerderheid in de Senaat te vervallen. De representativiteit van de Eerste Kamer zou dan niet hoger zijn dan die van de Tweede Kamer. Ontbinding van de Eerste Kamer na de eerste lezing kon achterwege blijven.
Gezien de verdeeldheid over de staatkundige vernieuwing heeft het eindrapport niet veel invloed gehad op de uiteindelijke algehele herziening. Zo bleef de procedure voor Grondwetsherziening bleef tot 1998 ongewijzigd.
Een wetsvoorstel van PvdA, D66 en PPR (initiatief-Van Thijn/Goudsmit/Aarden) om tegelijk met de Tweede Kamer een kabinetsformateur te kiezen, werd in 1970 ingetrokken nadat gebleken was dat er geen meerderheid voor was.
In zijn nota over de Grondwetsherziening stelde het kabinet-Den Uyl in 1974 wel voor de Eerste Kamer rechtstreeks te laten kiezen, en haar het budgetrecht te ontnemen. De Tweede Kamer verwierp dit door aanneming in januari 1975 van de motie-De Kwaadsteniet, die uitsprak dat er geen wijziging mocht komen in de positie van de Eerste Kamer.
De algehele herziening van de Grondwet in 1983 leidde wel tot de invoering van sociale grondrechten en tot enkele beperkte staatkundige vernieuwingen. Zo wordt de Eerste Kamer sinds 1983 voor vier in plaats van zes jaar gekozen en vindt er niet langer vernieuwing in twee delen plaats.
Meer over