Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
Onderstaande tekst is met dank in hoofdlijnen overgenomen van N. Cramer (1974), Wandeling door de Handelingen, Staatsuitgeverij. De inleidende tekst is zo veel mogelijk hetzelfde gehouden en slechts taalkundig gemoderniseerd. Een enkele keer is er ook wat context toegevoegd. De Handelingen zijn in de oorspronkelijke vorm behouden.
Het lezen van oude Handelingen is ook interessant omdat zij soms het verschil in levenstempo tussen vroeger en nu duidelijk illustreren. Na de val van het liberale kabinet-De Meester over het defensievraagstuk kwam het christelijk coalitiekabinet van mr. Theo Heemskerk in haar plaats - eerst als minderheidskabinet en na de verkiezingen van 1909 mét Kamermeerderheid. Omdat het kabinet-Heemskerk het eerste jaar van zijn bestaan niet kon rekenen op steun van een parlementaire meerderheid, werden in die periode vooral voorstellen gedaan die in de 'neutrale zone' lagen. De regeling van de maximumsnelheid was daarvan een voorbeeld.
De auto was in opkomst en sommige gemeenten achtten die zo gevaarlijk dat zij de maximumsnelheid op 5 km per uur vastlegden. De regering vond dit te laag en kwam met een voorstel, waardoor de gemeentebesturen niet lager zouden mogen gaan dan 15 km per uur. Door een antirevolutionair amendement-Van Citters werd dit tot 10 km per uur verlaagd. Maar niet alle leden van de regeringsfracties waren het daarmee eens. De antirevolutionaire jhr. Van Asch van Wijck zette uiteen waarom hij het amendement van zijn geestverwant 'enigszins belachelijk' vond.
Handelingen 23 november 1908
De heer Van Asch van Wijck: 'Vooral na het arrest van den Hoogen Raad van 30 September 1907, dat een ruime uitlegging geeft aan dit artikel, komt het mij voor, dat wij daarmede het juiste stelsel hebben verkregen. De automobilist zal zich ieder oogenblik rekenschap moeten geven, dat de snelheid van zijn voertuig zoodanig is, dat daardoor de vrijheid en veiligheid van het verkeer niet wordt belemmerd. Maar zijn meening hieromtrent is natuurlijk een subjectieve en daarom is het zoo goed dat de politie daar is, althans in de bebouwde kommen, om te controleeren of inderdaad die opvatting van den automobilist de juiste is, terwijl zij de bevoegdheid heeft om tegen dengene die naar haar oordeel de veiligheid en de vrijheid van het verkeer in gevaar brengt, proces-verbaal op te maken. Nu doen waarschuwingsborden, waarop de maximum snelheid is vermeld in zooverre den automobielbestuurder een dienst, dat zij hem aanduiden welke snelheid de politie op die plaats geoorloofd acht. Doch de bepaling van de maximumsnelheid van overheidswege heeft dit nadeel, dat zij uniform is voor alle omstandigheden en noodwendig zeer laag moet worden gesteld, omdat als norm worden aangenomen de gevaarlijkste omstandigheden. Voor normale omstandigheden is het snelheidsmaximum te gering; het is berekend op de meest abnormale omstandigheden, en in zooverre beperkt het in de meeste gevallen noodeloos het automobielverkeer, terwijl daarentegen de bepaling van art. 15 de noodige soepelheid heeft. De snelheid heeft zich te regelen naar de omstandigheden welke de vrijheid en veiligheid van het verkeer op een bepaalde plaats en op een bepaald oogenblik eisen. Ik zou dus wat mij betreft liever mijn stem niet geven aan het artikel van de Regeering. Ik geloof, dat het geen verbetering is van de wet: integendeel, het zal blijken, dat daardoor de veiligheid en de vrijheid van het verkeer niet wordt bevorderd. Veel beter zou ik het hebben gevonden, indien de straffen waren verhoogd in de wet en het zou nog beter geweest zijn indien de gemeentebesturen gezorgd hadden voor behoorlijk politietoezicht.
Met een behoorlijk toezicht en met strenge straffen zou meer te bereiken zijn dan met de opname van een maximum snelheid in de wet. Ik meen, dat indien art. 3 tot wet zal zijn verheven, de gemeentebesturen geen oogenblik zullen aarzelen onmiddellijk hun verordeningen te wijzigen en de door de wet genoemde maximumsnelheid in de verordeningen op te nemen. Zij zullen niet vragen of inderdaad de veiligheid van het verkeer in hun gemeente eischt een maximumsnelheid van 15 km. Zij zullen meenen, dat de wet hier den norm aangeeft. De sympathie van het publiek voor de automobilisten is, het is genoeg bekend, niet heel groot. Het is waar, dat de automobilisten zelf de grootste schuld er aan hebben, dat het publiek hun niet welgezind is. Er zijn tal van automobilisten, die van de vrijheid misbruik maken. Tal van automobilisten zijn moderne barbaren, die onze wegen onveilig maken en energiek moet tegen deze lieden ook van overheidswege worden opgetreden. Het publiek mag niet het slachtoffer worden van dergelijke onbesuisde en egoïste lieden. Maar er is ook een andere reden dat het publiek de automobilisten niet welgezind is, nI. dat het voor het grootste deel van de automobielen geen gebruik maakt en slechts de nadeelen ondervindt, zonder de voordeelen er van te genieten.
De heer van den Berch van Heemstede heeft er reeds óp gewezen, dat, toen de rijwielen in zwang kwamen, daartegen, vooral door de plattelandsbevolking, een ontzettende oppositie werd gevoerd. Ik herinner mij wel gelezen te hebben, dat in sommige deelen van Gelderland en ook in Overijssel touwen over den weg werden gespannen, opdat de wielrijders er niet door zouden komen.De vorige spreker heeft er ook op gewezen, dat in sommige gemeenten zelfs het gebruik van rijwielen verboden werd. Op het oogenblik is die toestand veranderd. Het plattelandspubliek maakt zelfs ruimschoots van het rijwiel gebruik. Het heeft de voordeelen van het rijwiel ondervonden en ziet nu niet meer zoo zwart de nadeelen daarvan in. Integendeel, het publiek is thans vooral ten plattenlande, 'Radfreundlich' geworden, terwijl het nog 'Automobilfeindlich' is.
Met het oog op deze omstandigheid acht ik de redactie van art. 3 niet juist. Art. 3 zegt, dat de gemeentebesturen de bevoegdheid zullen hebben op 'wegen binnen bebouwde kommen der gemeenten een hetzij door motorrijtuigen, hetzij door motorrijtuigen en rijwielen in acht te nemen maximumsnelheid' vast te stellen. Rekening houdende met de stemming van het publiek vóór het rijwiel en tegen de automobiel, acht ik het niet onmogelijk, dat men in de gemeenteverordeningen geen bepalingen zal opnemen omtrent de maximumsnelheid van rijwielen, dat het aan den bestuurder van het rijwiel volkomen vrij zal staan de maximumsnelheidscapaciteit van zijn voertuig te ontwikkelen, terwijl men den bestuurder van het motorrijtuig bij verordening zal verplichten de minimumsnelheidscapaciteit van zijn voertuig in acht te nemen.
Het zal dus kunnen voorkomen, dat de wielrijder veel harder mag rijden dan de automobilist, dat de eerste misschien 20 K.M. zal mogen rijden, terwijl, wordt het amendement van den heer van Citters aangenomen, de laatste slechts 10 K.M. per uur zal kunnen gaan.
Nu vraag ik: is dat billijk? De rijwielen zijn ook gevaarlijk, ik ben pas nog bijna door een rijwiel overreden. Er kwam een automobiel aan, en daarvoor ging ik uit den weg, want die vreesde ik, terwijl ik dacht: het rijwiel zal mij geen kwaad doen. Ik ben er echter bijna onder gekomen en daardoor zou ik misschien later ook onder de automobiel zijn geraakt.
Het komt mij voor, dat waar hier inderdaad gelijke monniken zijn, zij ook gelijke kappen moeten dragen en dat de Regeering er toch voor heeft te waken, dat bij de gemeenteverordeningen niet het rijwiel bevoordeeld wordt boven de automobiel.
Het bezwaar zou kunnen worden ondervangen, indien de Regeering wilde schrappen de woorden 'hetzij door motorrijtuigen, hetzij' , zoodat alleen blijft staan: 'door motorrijtuigen en rijwielen in achtte nemen maximumsnelheid'. Maar, Mijnheer de Voorzitter, stelt men zich nu op het standpunt, het m. i. onjuiste standpunt, dat in de wet een maximumsnelheid moet worden aangenomen, dan wil het mij toeschijnen, dat het amendement van den heer de Waal Malefijt beter is dan dat van den heer van Citters. Het voorstel van den heer van Citters heeft een goede bedoeling. Of het practisch niet tot onbillijkheden zal leiden, Mijnheer de Voorzitter, ik zou het
haast niet durven betwijfelen.Wanneer wij lezen, wat er in de Memorie van Antwoord door de Regeering zelf gezegd wordt omtrent de 15 K.M., geloof ik toch, dat wij, wil men die maximumsnelheid in de wet opnemen, de 15 K.M. gerust kunnen accepteeren en niet moeten gaan tot 10 K.M., die de heer van Citters c.s. willen voorschrijven. Hier staat in de Memorie van Antwoord op bladz. 7: 'Terwijl, wat het laatste aangaat, 15 K.M. per uur in het Verslag sneller werd genoemd dan een snel rijdend paard en rijtuig, stelt bijv. de Leidsche verordening van 17 Mei 1906 een nauwelijks lager cijfer van 13,5 K.M. uitdrukkelijk gelijk met de snelheid van een paard in matigen draf. En de Pruissische verordening van 1901, bij Memorie van Antwoord van 1 Maart 1904 overgelegd, noemt, evenals de latere overeenkomstige verordening van den Duitschen Bondsraad van 1 October 1906, in 28, 15 K.M. de snelheid 'eines in gestrecktem Trabe befindlichen Pferdes'. Aan cijfers moet dus worden vastgehouden.'
En verder: 'Hij de Minister moge alsnog de aandacht vestigen op de gelijkvormigheid met Duitschland, alwaar, innerhalb geschlossener Ortsteile' een maximum van 15 K.M. geldt, en daarbuiten is bepaald, dat de snelheid onder zich daartoe leenende omstandigheden 'dart insoweit erhört werden, als der Fuhrer in der Lage bleibt, unter allen Umstanden seinen Verpflichtingen genuge zu leisten' ( 17 der verordening van 1906). In gelijke richting beweegt zich het rapport der Engelsche 'Royal Commission on Motor Cars' van 1906, door den ondergeteekende in de zitting van 20 December 1906 reeds vermeld. Dit rapport wil het algemeen maximum afschaffen met behoud van een bepaling omtrent 'common danger' als ons art. 15 en in bebouwde kommen een maximum van 12 mijl (ruim 19 K.M.) toelaten.'
In den politiestaat Pruissen zijn 15 K.M. voldoende geacht, maar hier in het vrije Nederland wenscht de heer van Citters de snelheid terug te brengen op 10 K.M. Mijnheer de Voorzitter! De heer van Citters zegt, dat 15 K.M. de vaart is van de stoomtram. Ik geloof, dat de geachte spreker zich daarin vergist, dat zal toch zeker zijn de stoomtram wanneer zij bijna stopt. De snelheid van 10 K.M. is ongeveer gelijk aan die van een vigilante met een heel ongelukkig paard of wel van een ezelwagen in draf.
Nu komt het mij toch voor, dat men een automobilist niet forceeren moet om door de bebouwde kom van een gemeente, waar breede rijwegen zijn, te rijden met de snelheid van een ezelwagen in draf. Ik geloof dat dit eenigszins belachelijk is.
Handelingen: 1907/1908 11. p. 139.
Literatuur
Vgl. Van Welderen Rengers, t.a.p. deel III p. 147.