De verkiezingen van 1981 stonden onder hoogspanning. Nadat CDA-leider Dries van Agt (mede door de lastige samenwerking met de premier in het kabinet-Den Uyl) had gekozen voor een samenwerking met de VVD tijdens de formatie van 1977, leek de politieke polarisatie in ons land compleet. PvdA-leider Joop den Uyl had voorafgaand al opgemerkt te denken "dat iedereen het als een verloedering van de politiek zou beschouwen als Van Agt en Den Uyl weer in één kabinet zouden gaan zitten."
Door minieme verliezen kon een kabinet met CDA en VVD niet worden voortgezet met een Kamermeerderheid. Na weken gesteggel tijdens de formatie werd er een broos akkoord gesmeed tussen CDA, PvdA en D'66. Zo werd het tweede kabinet-Van Agt een feit. Politiek leider van de VVD, Hans Wiegel, sprak tijdens het debat over de regeringsverklaring al de cynische woorden: "Mijn fractie heet deze frisse, daadkrachtige ploeg van mensen die vol onderling vertrouwen eensgezind de problemen te lijf gaan, van harte welkom achter de regeringstafel."
Hiermee legde hij de vinger op de zere plek. Onder andere door het onderlinge wantrouwen was het leven van kabinet-Van Agt II zeer kort. Nog voor het debat over de regeringsverklaring was het kabinet al bijna ten val gekomen. Uiteindelijk zou het kabinet er acht maanden zitten, waarna het overgangskabinet-Van Agt III van CDA en D'66 het kort overnam. Van Agt zou na de verkiezingen van 1982 het politiek leiderschap doorgeven aan Ruud Lubbers, waarmee hij een moeizame relatie kende - wat ook in onderstaande Handelingen al duidelijk naar voren komt.
Onderstaande zijn de Handelingen van het debat over de regeringsverklaring van het kabinet-Van Agt II. Dit debat duurde in totaal vier dagen en zou een voorbode zijn voor uiteindelijke problematiek.
Inhoud
Handelingen 18 november 1981
Minister Van Agt: (...) Mijnheer de Voorzitter! Niet gerechtvaardigd vind ik de kritiek van de heer Wiegel op het niet ingevuld zijn van de voorgenomen ombuigingen van ruim 1 miljard op de rijksbegroting. De heer Wiegel weet immers dat het op zó korte termijn nauwkeurig vastleggen van ombuigingsbedragen in deze orde van grootte, zou gaan ten koste van een zorgvuldige afweging van prioriteiten en de verantwoordelijkheden van betrokken bewindslieden in het gedrang zou brengen. Wél heeft het kabinet zich inmiddels vastgelegd, op de verdeling over de departementen van de 1063 miljoen.
De heer Wiegel (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Ik dacht dat ik het vrij vriendelijk had gezegd. Wat mij uit het stuk van de Minister van Financiën zo was opgevallen, was dat de zogenaamde beleidsintensiveringen wel uitgebreid, ook naar onderdeel, werden uiteengezet en dat dit op het gebied van de compensaties wat globaler gebeurde. Ik weet dat dit niet altijd eenvoudig is. Ik zou dan ook aan de Minister-President willen vragen, wanneer de Kamer een overzicht krijgt van hetgeen die 1 miljard inhoudelijk gaat voorstellen. Met het oog op de komende behandeling van de begrotingshoofdstukken, waarmee wij toch snel willen beginnen, is het voor de Kamer heel wezenlijk dit te weten.
Minister Van Agt: Inderdaad had de geachte afgevaardigde zijn opmerking op een vriendelijke wijze gemaakt.
De heer Wiegel (VVD): Mijn karakter!
Minister Van Agt: Ik heb ook getracht mijn antwoord daarop dezelfde toon zetting mee te geven.
De heer Wiegel (VVD): De toon hebt u al, nu alleen nog de muziek.
Minister Van Agt: Het was dus zo, dat die 1063 miljard intussen wel...
De heer Wiegel (VVD): Miljoen, miljoen...
Minister Van Agt: Zulke versprekingen al zo vroeg in de middag, dat gaat wat worden! Die 1063 miljoen is wel uitgesplitst over de departementen. Men weet wat een moeilijke operatie dit op zichzelf al is. We hebben al beslist, wie welk deel van de 1063 miljoen voor zijn rekening moet nemen. Nu gaat het nog om de laatste vraag, op welke wijze ieder van de hier verzamelden de hem of haar toegewezen taak binnen die 1063 miljoen zal realiseren. Terecht zegt de geachte afgevaardigde, dat de Kamer dit tijdig moet weten. De Minister van Financiën maakte van het gedruis dat in deze vergaderzaal ontstond als gevolg van mijn merkwaardige verspreking gebruik om mij in te fluisteren dat dit tijdig voor de behandeling van elk der begrotingen zal gebeuren. Is dat niet mooi?
De heer Wiegel (VVD): De huidige oppositieleider heeft bij dit antwoord geen neiging om te zeggen dat het niet mooi is, Voorzitter.
De heer Lubbers (CDA): (...) Ik wil wel weten waar eventueel de verantwoordelijkheid ligt voor het vallen van een gat van ƒ 900 miljoen wat ombuigingen betreft. Minister Van Agt: De vraag is of die voornemens door het vorige kabinet al met de ambtenarenbonden zijn besproken. Ik weet het waarachtig niet.
Handelingen 19 november 1981
De voorzitter: Aan de orde zou wederom moeten zijn de regeringsverklaring. Evenwel heeft mij vanmiddag een brief bereikt van de Minister-President waarvan de laatste alinea luidt als volgt: ‘Niet bij machte en daarom niet bereid vanavond nog te antwoorden in overeenstemming met de eisen die de Kamer en het kabinet zelf aan de beantwoording willen stellen, verzoek ik u de beraadslagingen voortgang te doen vinden morgen aan het begin van de middag of bij het begin van de volgende week.’ Ik stel voor, de Regering in staat te stellen in tweede termijn te antwoorden, morgen om 13.00 uur. Ik geef het woord aan de heer M. Bakker, die het heeft gevraagd.
De heer Bakker (CPN): Mijnheer de Voorzitter! Ik vind dat de heer Minister-President de Kamer als een stel kwajongens behandelt, en kwameisjes natuurlijk! Ik vind dit een benadering van de Tweede Kamer die volstrekt niet door de beugel kan. Wat staat er in de brief van de Minister-President? Daar staan twee argumenten in. Het ene is: Ja, er is mij verweten dat ik niet voldoende geantwoord heb; nu heb ik twee keer zoveel tijd nodig om te antwoorden op de vragen, dat ik dat niet voor elkaar kan krijgen. Dat is een waardeloos argument. Het is hier nooit anders in de Kamer. Geen enkele algemene beschouwing, of na een aantal uren antwoordt de Regering. Ik zit al een blauwe maandag in deze zaal, maar het is nog nooit anders geweest. Ik moet erbij zeggen: het is altijd zo dat dan een aantal leden klagen dat niet al hun vragen beantwoord zijn. Als dat heel dringende vragen zijn, komt dat nog in derde instantie aan de orde en anders wordt overeengekomen dat dan vervolgens bij de begrotingshoofdstukken de betreffende vraagstukken aan de orde komen. En deze Minister-President heeft lang genoeg met de Kamer te maken om precies te weten dat het zo is. Hij schrijft: ‘Ik wil niet opnieuw in een situatie terechtkomen waarin ik het verwijt van onvolledig te zijn geweest weer zou moeten incasseren.’ Laat ik u nu vertellen, mijnheer Van Agt, zolang u daar achter de regeringstafel zit, zult u dat altijd krijgen! En dat weet u ook wel en daarom is het doodgewoon een smoes en niks anders. (...) De heer Lubbers is natuurlijk braaf, maar hij moet er niet een potje van maken en doen alsof dit hele debat gaat over de vraag of mijnheer Van Agt wel of niet op tijd zijn antwoorden kan klaarmaken. Kom nou! Dat is gewoon...
De heer Lubbers (CDA): Praat rustig verder.
De heer Bakker (CPN): Ik zoek een ander woord voor bedrog, maar ik kan het niet vinden.
De heer Lubbers (CDA): Collega Bakker heeft zich zojuist uitgeput, de leden van dit parlement - mij dus ook - ertoe op te roepen minder toegankelijk te zijn voor dit soort situaties en gewoon te zeggen: ‘Dit kan niet.’ Ik geef toe dat de heer Bakker veel meer ervaring heeft dan ik. Ik heb echter terugblikkend op de jaren dat ik in dit parlement zit, niet het gevoel van een voortdurende dociliteit ten opzichte van ministers achter de tafel; een soort van slaafse volgzaamheid in de trant van ‘alles is goed’. Dat is natuurlijk onzin. (...)
Minister Van Agt: Mijnheer de Voorzitter! De brief (...) zou ook geschreven hebben moeten worden, indien het element ‘woordvoering door D’66 hedenochtend’ daarin geen rol had vervuld. Het is wis en waarachtig onmogelijk gebleken om naar de eisen die de Kamer en het kabinet aan de beantwoording stellen, de beantwoording in tweede termijn om zeven uur aan te vangen. De heer Brinkhorst vroeg of ik deze brief mede namens mijn collega’s heb geschreven. In de beantwoording hiervan dient onderscheid gemaakt te worden tussen mijn staatsrechtelijke positie en de louter feitelijke gang van zaken. De staatsrechtelijke positie is, dat elke minister van een kabinet die als minister spreekt, een solidaire verantwoordelijkheid oproept. De feitelijke situatie is geweest — ik wil op die vraag een rechttoe-rechtaan antwoord geven — dat de brief door mijzelf is geschreven buiten medeweten van mijn collega’s. De aanwezigheid van beide vice-premiers op dit ogenblik bedoelt duidelijk te maken, precies andersom dan de heer Wiegel veronderstelt, dat er binnen het kabinet geen politieke problemen van belang zijn ontstaan.’
Bron: Centrum voor parlementaire geschiedenis (2007). Politiek als passie: twaalf opmerkelijke naoorlogse Kamerdebatten (red. Jan Willem Brouwer, Peter van der Heiden en Jan Ramakers)