Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
Als klein land is Nederland in de internationale betrekkingen vaak afhankelijk van andere partijen, zoals de Europese Unie of de NAVO. Tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika was de Tweede Kamer echter bereid over te gaan tot een eenzijdige olieboycot, ook al was dat meer principieel dan effectief. Toen het kabinet dat echter weigerde, werd het spannend voor zowel het kabinet als het verdeelde CDA – dat nog in de fusiefase van KVP, ARP en CHU zat. De crisis werd echter afgewend toen net voldoende CDA'ers op 26 en 27 juni 1980 tegen een motie van afkeuring stemden.
Inhoud
Achtergrond
In de loop van de jaren zeventig nam de internationale verontwaardiging over het apartheidsregime in Zuid-Afrika steeds meer toe, ook in Nederland. Het maatschappelijk protest werd aangevoerd door het Komitee Zuidelijk Afrika (KZA) en de kerkelijke Werkgroep Kairos. Onder het kabinet-Den Uyl (1973-1977) werden de eerste stappen gezet tegen Zuid-Afrika, zoals het bevriezen van het cultureel akkoord.
Economische sancties
Er gingen ook stemmen op om over te gaan tot economische sancties. Tijdens de kabinetsformatie van 1977 waren de PvdA en CDA overeengekomen dat Nederland moest pleiten voor dit type sancties in het kader van de Europese Gemeenschap (EG) en de Verenigde Naties (VN). In het akkoord van CDA en VVD, die na de mislukte formatiepoging het kabinet-Van Agt I vormden, ontbraken economische sancties. Premier Dries van Agt bevestigde tijdens de regeringsverklaring echter dat deze wel vielen onder "maatregelen met als doel de beëindiging van de apartheid te bewerkstelligen" in VN- en EG-verband.
Binnen de CDA-fractie gingen er stemmen op om over te gaan tot economische sancties, met name de CDA-loyalisten. Tijdens de algemene beschouwingen van 1978 diende CDA-fractievoorzitter Wim Aantjes een motie die het kabinet vroeg om in het kader van de EG en VN te pleiten voor economische sancties. De exacte tekst, aangereikt door Jan Nico Scholten, leidde tot een ongemakkelijke situatie, omdat de tekst afkomstig was uit het akkoord van PvdA en CDA tijdens de formatie. De motie werd aangenomen, maar vier tegenstemmen van CDA'ers legden de verdeeldheid in de fuserende partij bloot.
Olie-embargo
In november 1979 kreeg Scholten een meerderheid voor zijn motie die opriep in EG-verband overleg te voeren over een olie-embargo. Hij gaf daarbij de interpretatie dat, als het overleg geen succes had, Nederland eenzijdig een embargo moest invoeren. Het kabinet was bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw (VVD) tegen eenzijdige actie. De motie kreeg desalniettemin een meerderheid. Negen CDA'ers stemden tegen, terwijl vier VVD'ers voor stemden (met als kanttekening dat zij tegen eenzijdige maatregelen bleven).
Eind mei 1980 rapporteerde Van der Klaauw dat er geen zicht was op een gezamenlijk embargo van de EG. Tijdens het daaropvolgende debat diende Scholten een motie in, waarin onder meer opgeroepen werd tot een olie-embargo. Scholten erkende dat het effect van een eenzijdige boycot beperkt zou zijn, maar gaf aan dat het ging om een daad van solidariteit. Van der Klaauw uitte "de grootst mogelijke bezwaren" tegen dat voorstel. Desalniettemin haalde zijn motie een meerderheid, onder meer door stemmen van 34 van de 49 CDA-Kamerleden.
Een week later herhaalde Van der Klaauw in een Kamerbrief dat het kabinet – hoewel verdeeld – niet bereid was tot een eenzijdige boycot en dat het dat deel van de motie niet zou uitvoeren. Voor zowel CDA-fractievoorzitter Ruud Lubbers als de media kwam deze bruuske houding onverwacht. Lubbers vond de olieboycot geen kabinetscrisis waard. Na de "overdonderende ervaring" van het debat over kruisraketten in december 1979 wilden de loyalisten op dit dossier voet bij stuk houden. In de aanloop naar het debat dreigde daarmee een crisis, zowel binnen het kabinet als het CDA.
Debat van 26 juni 1980
Motie-Ter Beek
Op 26 juni 1980 debatteerde de Tweede Kamer over de brief van het kabinet. Scholten noemde de beleidsvoornemens onvoldoende en ook Lubbers uitte zich verrassend scherp om zo de fractie bij elkaar te houden. Van Agt kwam daarop met een 'concessie', namelijk dat het kabinet zou proberen steun te verwerven bij de Benelux- en Scandinavische landen.
Tijdens het fractieberaad in de schorsing verklaarden de loyalisten dat Van Agts antwoord onvoldoende was. Lubbers zei echter niet mee te werken aan de val van het kabinet en het werd Scholten verboden een nieuwe motie in te dienen. Wel mochten zij moties van de oppositie steunen.
PvdA-Kamerlid Relus ter Beek diende vervolgens een motie in om de motie-Scholten volledig uit te voeren. Scholten sprak zijn steun voor die motie uit, zelfs al dit tot een kabinetscrisis zou leiden. De motie-Ter Beek werd ondanks ontraden van Van Agt aangenomen met de steun van dertien CDA'ers.
Motie van afkeuring
Nadat de motie was aangenomen, vroeg PvdA-leider Joop den Uyl of het kabinet de motie ook ging uitvoeren. Van Agt gaf aan dat het kabinet de motie grotendeels uitvoerde, maar niet overging tot het eenzijdige embargo. Daarop diende Den Uyl een motie van afkeuring in.
Het debat werd vervolgens geschorst, waarna het CDA in beraad ging. Het CDA-beraad leidde tot een verwarrende discussie, die vroegtijdig beëindigd werd door Lubbers: "Allee, we gaan naar beneden, ieder ziet maar wat hij doet!". Bij de stemming over de motie van afkeuring stemden nog maar zeven CDA'ers voor, waardoor het met 72 tegen 74 werd verworpen.
Nasleep
In maart 1981 maakte Van der Klaauw bekend dat ook de 'concessie' niet tot partners voor een olie-embargo had geleid. Het kabinet sprak zich daarmee nogmaals uit tegen een eenzijdige olieboycot. Scholten legde zich hierbij neer, omdat het CDA inmiddels een breder beleidsplan rond zuidelijk Afrika had aanvaard, wat tevens vrijwel integraal overgenomen werd in het latere regeerakkoord van kabinet-Van Agt II.
Een kabinetscrisis was daarmee afgewend, maar binnen het CDA bleef het morrelen rond de zes Kamerleden die voor de motie van afkeuring stemden. Scholten dreigde na het debat met de oprichting van een nieuwe christendemocratische partij. Anderzijds werd loyalist Stef Dijkman bedreigd met royement uit de KVP. De CDA-fractie besloot in september 1980 dat het voorstemmen als incident beschouwd moest worden en dat de fractie "in gezamenlijke verantwoordelijkheid en eensgezindheid" verder ging.
Handelingen Tweede Kamer, 26 juni 1980
De heer Lubbers (CDA): Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft ons gisteren een waardevolle brief gestuurd. Toch schrijven de kranten: 'Kabinet wijst motie Kamer inzake Zuid-Afrika af'. Daarom wil ik in mijn verantwoordelijkheid - het gaat hier om een motie die gesteund wordt door een meerderheid van mijn fractie - het kabinet op het volgende wijzen.
Het verkeer tussen kabinet en mijn fractie is de laatste tijd stroef verlopen. Toch kan het kabinet alleen doorgaan bij een voldoende parlementaire basis. Ik dreig niet, ik constateer.
Het gaat nu inderdaad om een symbolische zaak. Shelltankers varen al niet op Zuid-Afrika, niet uit respect voor dit parlement, maar op gezag van onder meer Saoedi Arabië, dat zulks verbiedt. Het is dus een symbolische zaak
[...]
Ik herhaal hier, wat ik elders heb gezegd. De Regering is het aan zich zelf verplicht, geen crisis te riskeren, niet dat de zaak het niet waard is en ik spreek nu heel bijzonder tot de christen-democraten in en buiten het kabinet. Wel zeg ik het zo: geen crisis, om dat wij bij onze actie tegen de apartheid niet tot zelfverbranding mogen overgaan.
Het hele kabinet staat voor zware problemen. Daar is veel moed voor nodig. Die zelfde moed zal in het kabinet nodig zijn om een crisis te vermijden, een crisis die ik met klem ontraad, een crisis die ik het heersende regime in Zuid-Afrika niet gun. Kabinet, bezin u! Wat is echte moed?
[...]
De heer Den Uyl (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Dan heb ik een vraag te stellen aan de Minister-President naar aanleiding van de aanvaarding van deze motie. Het is volstrekt duidelijk dat de strekking van deze motie is dat de verleden week door de Kamer aanvaarde motie-Scholten in haar geheel wordt uitgevoerd, inbegrepen de uitspraak dat de Regering thans moet overgaan tot instelling van een olie-embargo jegens Zuid-Afrika. De Minister-President heeft zoeven gezegd dat, voor zover dat element in de motie is vervat, hij de motie wenste te ontraden. Moet ik daaruit ook begrijpen dat de Regering, voor zover dat element in het geding is, niet bereid is, de motie uit te voeren?
Minister Van Agt: Mijnheer de Voorzitter! Vandaag heeft het kabinet zich in een urenlang durend, zeer zorgvuldig beraad gebogen over de inhoud van de motie-Scholten van 18 juni jl. Als uitkomst van dat beraad heeft het kabinet u vanavond medegedeeld - het stond overigens goeddeels al in de brief die wij u hadden geschreven dat wij deze motie voor het overgrote deel zullen uitvoeren, dat wij buitendien nog een aantal besluiten hebben genomen van gelijke strekking waarom in de motie niet was gevraagd en dat wij wat het olie-embargo betreft een nieuw internationaal initiatief zullen ontwikkelen, gericht op totstandkoming daarvan. Dat was het na een langdurig en zorgvuldig beraad verkregen resultaat met betrekking tot de inhoud van de motie van 18 juni jl. Daarbij zal het blijven.
Handelingen Tweede Kamer 1978/99
Literatuur
- Brouwer, Jan Willem; Smits, Mari; Stol, Bart (2022) "Een onwennig minister in de vuurlinie". In Van Baalen, Carla; Bos, Anne (eds.). Grote idealen, smalle marges: Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971-1982). Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. Amsterdam: Boom
Meer over