Soorten kabinetten

Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.

Een tweede manier om kabinetten te onderscheiden is de formatiemethode. Spelen de (beoogde) regeringsfracties een belangrijke rol bij de formatie en achten zij zich gebonden aan een regeerakkoord, dan is er sprake van een parlementair kabinet. Zijn de fracties daarentegen nauwelijks of niet bij de formatie betrokken en hebben zij zich ook niet aan een regeerakkoord gebonden, dan spreken we van een extraparlementair kabinet. Geen enkel kabinet kan optreden, zonder dat dat het zich vooraf heeft verzekerd voldoende steun in de Kamer te krijgen. De laatste jaren kent Nederland alleen nog maar parlementaire meerderheidskabinetten.

Ten slotte hebben er ook nog koninklijke kabinetten bestaan, die op gezag van het staatshoofd zijn gevormd. Het begrip 'zakenkabinet' wordt gebruikt voor kabinetten die volledig of grotendeels bestaan uit ministers van buiten de politiek. Dergelijke kabinetten kennen wij niet (meer).

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Meerderheidskabinet

We spreken van een meerderheidskabinet wanneer het kabinet steunt op een parlementaire meerderheid. Dit is het geval wanneer de coalitie gezamenlijk een meerderheid heeft in de Tweede Kamer en het regeringsprogramma in overleg tussen de deelnemende partijen tot stand is gekomen.

In het algemeen kan men stellen dat een meerderheidskabinet goed kan functioneren, omdat de meerderheid van de Tweede Kamer vooraf laat weten vertrouwen in het kabinet te hebben en er over (mogelijke) geschilpunten compromissen zijn gesloten.

2.

Minderheidskabinet

Een minderheidskabinet bestaat uit bewindslieden van partijen die samen geen meerderheid in de Tweede Kamer hebben. Zo'n kabinet kan heel moeilijk een beleid voeren, omdat de oppositie meer zetels heeft dan de regeringspartijen en dus makkelijk kabinetsvoorstellen kan blokkeren. Per onderwerp zal het kabinet in de Kamer een meerderheid moeten zien te verwerven.

Het minderheidskabinet-Colijn V (1939) kon zelfs niet aan de slag, omdat het bij het afleggen van de regeringsverklaring een motie van afkeuring niet overleefde.

Minderheidskabinetten komen nauwelijks voor. Ze bestaan vrijwel alleen als 'overgangskabinet' na de val van een voorgaand meerderheidskabinet. Veelal wikkelt zo'n kabinet de lopende zaken af en schrijft het Tweede Kamerverkiezingen uit.

Voorbeelden zijn het kabinet-Zijlstra (1966-1967), het kabinet-Biesheuvel II (1972-1973) en het kabinet-van Agt III (1982).

3.

'Gedoogkabinet'

Een kabinet waarvan de partijen die eraan deelnemen geen meerderheid hebben, maar dat dankzij vastgelegde steun van één of meer partijen toch voldoende steun heeft in het parlement, noemen we een 'gedoogkabinet'.

Het bekendste voorbeeld hiervan is het kabinet-Rutte I, dat werd gevormd door VVD en CDA, maar dat afspraken met de PVV vastlegde in een zogenoemd gedoogakkoord over steun voor het kabinet.

Ook het kabinet-Den Uyl kon deels als 'gedoogkabinet' worden aangemerkt. PvdA en D66 beschouwden dit kabinet echter wel als parlementair kabinet. De overige drie deelnemende partijen, PPR, ARP en KVP, hadden een extraparlementaire band. De fracties van KVP en ARP stemden in met toetreding van partijleden tot het kabinet en met beperkte programmatische afspraken over het te voeren kabinetsbeleid.

4.

Parlementair kabinet

Een parlementair kabinet is een kabinet waarbij de coalitiefracties in de Tweede Kamer zeer nauw bij de formatie betrokken zijn en waarbij (al dan niet gedetailleerd) de hoofdlijnen van het te voeren beleid worden vastgelegd in een regeerakkoord.

De onderhandelaars van de coalitiefracties in de Tweede Kamer hebben op die manier vooraf veel invloed op het te voeren beleid. Het kabinet weet zich verzekerd van steun van de meerderheid van de Tweede Kamer. Een parlementair kabinet kan in het algemeen slagvaardig optreden.

5.

Extraparlementair kabinet

Tegenover een parlementair kabinet staat een extraparlementair kabinet. Aan een dergelijk kabinet ligt niet een regeerakkoord, maar een regeringsprogramma ten grondslag. De Tweede Kamerfracties kunnen eventueel wel bij de formatie betrokken zijn, bijvoorbeeld omdat fractievoorzitters met elkaar overleggen, maar dat hoeft niet. Als fracties bij de formatie betrokken zijn, nemen zij een afwachtende houding aan, maar zij zullen bij het aantreden van een kabinet geen steun geven aan een motie van wantrouwen.

Dat kandidaat-bewindslieden tegen de zin van de eigen partij toetreden tot een kabinet is sinds 1939 overigens niet meer voorgekomen. In 1939 werd Gerbrandy tegen de zin van de ARP minister in het tweede kabinet-De Geer.

Het kabinet-Den Uyl wordt ook wel extraparlementair genoemd, hoewel dit slechts ten dele juist is. De fracties stemden namelijk in meerderheid in met deelname van hun partij aan het kabinet. Er was echter geen regeerakkoord. Basis voor het kabinet waren de (geactualiseerde) programma's van progessieven en christendemocraten. Daarnaast waren er afspraken gemaakt over twaalf onderwerpen tussen de beoogde ministers. PvdA en D66 gingen, zoals eerder gemeld, wel een directe binding aan met het kabinet.

Het onderscheid tussen parlementaire en extraparlementaire kabinetten zit vooral in de mate van binding die partijen aangaan met het kabinet en in de methode van formeren.

6.

Koninklijke kabinetten

Koninklijke kabinetten worden op gezag van de Koning(in) geformeerd, zonder dat de fracties in de Tweede Kamer er aan te pas gekomen. De Londense oorlogskabinetten Gerbrandy zijn koninklijke kabinetten, omdat de Tweede Kamer niet meer functioneerde. Ook het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn/Drees is als zodanig aan te merken.

Het weinig succesvolle kabinet-Colijn V, dat in 1939 zijn regeringsverklaring niet overleefde, is ook als een koninklijk kabinet te beschouwen. Colijn had meer de Koningin gehoorzaamd, die hem als minister-president wilde behouden, dan, kijkend naar de politieke verhoudingen van 1939, als politicus gehandeld.

7.

Zakenkabinetten

Zakenkabinetten zijn extraparlementaire kabinetten die (vrijwel) geheel uit niet-politieke personen bestaan, zoals uit ondernemers en ambtenaren. Tot de komst van politieke partijen rond 1888 gold dat overigens voor de meeste kabinetten. Uitzonderingen waren het kabinet-Thorbecke II, het kabinet-Fransen van de Putte, en het kabinet-Kappeyne van de Coppello.

Tot 1948 waren vrijwel alle ministers van Buitenlandse Zaken diplomaten en werden op Oorlog en Marine meestal officieren benoemd. Ook op Waterstaat werd vrijwel steeds iemand met specifieke waterstaatkundige kennis minister.

Kabinetsleiders van buiten de politiek waren onder meer De Vries (staatsraad), Heemskerk (staatsraad), De Meester (vicepresident Raad van Nederlands-Indië) en Cort van der Linden (staatsraad).

In 1926 werd in de moeizaam verlopen formatie enige tijd overwogen om een zakenkabinet te vormen, dat uit ambtenaren bestond. Uiteindelijk kwam er een kabinet waarin naast apolitieke figuren ook enkele politici zaten, onder wie minister-president De Geer.

Het 'koninklijke' vijfde kabinet-Colijn stond voor een belangrijk deel uit niet-politieke figuren, maar had de politicus Colijn als premier.

8.

Demissionair kabinet

Als een kabinet of minister ontslag heeft gevraagd aan de Koning(in), maar dit ontslag nog niet is verleend, noemen we dat demissionair. Het is na 1922 gebruikelijk dat een kabinet op de dag van de verkiezingen zijn ontslag aanbiedt, tenzij het dat eerder al had gedaan vanwege een kabinetscrisis.

De demissionaire status van een kabinet betekent dat er alleen nog 'lopende zaken' worden afgehandeld, en dat omstreden (ook wel controversiële) kwesties niet aan de orde komen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat hoe langer de demissionaire status duurt, hoe meer de noodzaak kan toenemen om omstreden zaken wel af te handelen.

9.

Overzicht

naam

periode

soort

opmerking

Schoof

2024-heden

parlementair meederheidskabinet

minderheid in Eerste Kamer

Rutte IV

2022-2024

parlementair meerderheidskabinet

minderheid in Eerste Kamer

Rutte III

2017-2022

parlementair meerderheidskabinet

Vanaf 2019 minderheid in Eerste Kamer

Rutte II

2012-2017

parlementair meerderheidskabinet

minderheid in Eerste Kamer

Rutte I

2010-2012

parlementair minderheidskabinet, met gedoogconstructie

minderheid in Eerste Kame

Balkenende IV

2007-2010

parlementair meerderheidskabinet

Vanaf februari 2010 minderheidskabinet

Balkenende III

2006-2007

minderheidskabinet (overgangskabinet)

 

Balkenende II

2003-2006

parlementair meerderheidskabinet

 

Balkenende I

2002-2003

parlementair meerderheidskabinet

 

Kok II

1998-2002

parlementair meerderheidskabinet

 

Kok I

1994-1998

parlementair meerderheidskabinet

 

Lubbers III

1989-1994

parlementair meerderheidskabinet

 

Lubbers II

1986-1989

parlementair meerderheidskabinet

 

Lubbers I

1982-1986

parlementair meerderheidskabinet

 

Van Agt III

1982

minderheidskabinet (overgangskabinet)

 

Van Agt II

1981-1982

parlementair meerderheidskabinet

 

Van Agt I

1977-1981

parlementair meerderheidskabinet

 

Den Uyl

1973-1977

deels parlementair, deels extraparlementair meerderheidskabinet

PPR, ARP en KVP 'gedogen'

Biesheuvel II

1972-1973

parlementair minderheidskabinet

 

Biesheuvel I

1971-1972

parlementair meerderheidskabinet

 

De Jong

1967-1971

parlementair meerderheidskabinet

 

Zijlstra

1966-1967

minderheidskabinet (overgangskabinet)

informele steun CHU

Cals

1965-1966

parlementair meerderheidskabinet

 

Marijnen

1963-1965

parlementair meerderheidskabinet

formeel binding fractievoorzitters en instemming fracties

De Quay

1959-1963

parlementair meerderheidskabinet

formeel alleen binding fractievoorzitters

Beel II

1958-1959

parlementair meerderheidskabinet (overgangskabinet)

 

Drees IV

1956-1958

parlementair meerderheidskabinet

formeel alleen binding fractievoorzitters

Drees III

1952-1956

parlementair meerderheidskabinet

formeel alleen binding fractievoorzitters

Drees II

1951-1952

parlementair meerderheidskabinet

formeel alleen binding fractievoorzitters

Drees-Van Schaik

1948-1951

parlementair meerderheidskabinet

formeel alleen binding fractievoorzitters

Beel I

1946-1948

parlementair meerderheidskabinet

 

Schermerhorn-Drees

1945-1946

extraparlementair meerderheidskabinet (noodkabinet)

sinds november 1945 weer volwaardig parlement

De Geer II

1939-1940

extraparlementair meerderheidskabinet (noodkabinet)

vanaf mei 1940 in Londen

Colijn V

1939

extraparlementair minderheidskabinet

direct 'naar huis' gestuurd

Colijn IV

1937-1939

parlementair meerderheidskabinet

steun van drie politiek verwante fracties

Colijn II en III

1933-1937

(extra)parlementair meerderheidskabinet (crisiskabinet)

steun van vijf partijen

Ruijs de Beerenbrouck III

1929-1933

extraparlementair meerderheidskabinet

steun van drie politiek verwante fracties

De Geer I

1926-1929

extraparlementair interimkabinet

wisselende meerderheden in beide Kamers

Colijn I

1925-1926

parlementair meerderheidskabinet

 

Ruijs de Beerenbrouck II

1922-1925

parlementair meerderheidskabinet

 

Ruijs de Beerenbrouck I

1918-1922

parlementair minderheidskabinet

informele steun van twee christelijke eenmansfracties

Cort van der Linden

1913-1918

extraparlementair minderheidskabinet

minderheid in Eerste Kamer

Heemskerk

1908-1913

parlementair minderheidskabinet

steun CHU, na 1909 'rechtse' meerderheid

De Meester

1905-1908

parlementair minderheidskabinet

minderheid in Eerste Kamer

Kuyper

1901-1905

parlementair minderheidskabinet

steun van Vrij-AR, Friese CH en CHP; tot 1904

minderheid in Eerste Kamer


meer over