Gekozen minister-president of gekozen formateur (1971): Van Mierlo kraakt de 'conservatieven'

Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.

Onderstaande tekst is met dank in hoofdlijnen overgenomen van N. Cramer (1974), Wandeling door de Handelingen, Staatsuitgeverij. De inleidende tekst is zo veel mogelijk hetzelfde gehouden en slechts taalkundig gemoderniseerd. Een enkele keer is er ook wat context toegevoegd. De Handelingen zijn in de oorspronkelijke vorm behouden.  

Het onbehagen onder burgers nam toe omdat er op basis van één verkiezingsuitslag (die van 1963, waarbij een flinke frontverschuiving aan de dag was getreden) drie politiek zeer verschillende kabinetten aan het bewind kwamen. Dit gebeurde zonder dat de kiezers er tussentijds aan te pas kwamen; eerst het liberaalconfessionele kabinet-Marijnen, toen het uit KVP, PvdA en ARP gevormde kabinet-Cals en ten slotte nog het interim kabinet-Zijlstra, bestaande uit antirevolutionaire en katholieke ministers. 

Een aantal jonge intellectuelen verenigde zich rond een programmapunt, eerder aan de orde gesteld door de Leidse hoogleraar Glastra van Loon: een door de kiezers zelf aangewezen minister-president. Deze leuze, die deed denken aan het Amerikaanse staatsbestel, leek bij de verkiezingen van 1967 sterk aan te slaan. Niet alleen won de jonge partij D'66 ineens 7 Kamerzetels, maar uit publieke opiniepeilingen bleek ook dat haar programmapunt onder de aanhangers van de andere partijen bijval vond. 

Het liberaalconfessionele kabinet-De Jong stelde een staatscommissie in die advies zou moeten uitbrengen over een eventuele wijziging van Grondwet en kieswet. Hoewel deze staatscommissie-Cals/Donner (zoals zij naar haar beide voorzitters werd genoemd) het parlementaire stelsel wilde handhaven en dus een los gekozen premier afwees, bleek een kleine meerderheid uit de commissie wel iets te zien in een variant: de gekozen kabinetsformateur.

Volgens dit voorstel zouden de kiezers wel invloed kunnen uitoefenen op de aanwijzing van de kabinetsformateur, maar deze zou zich vervolgens bij de samenstelling van zijn ministerie ook moeten zien te verzekeren van het vertrouwen van de Tweede Kamer. Mede door het verzet van de regeringspartijen (CHU en VVD) nam het kabinet-De Jong het voorstel niet over. Deze afwijzing bracht de 'progressieve drie' (PvdA, D'66 en PPR) tot de indiening van een initiatiefvoorstel om de gekozen formateur in de grondwet op te nemen. Bij de behandeling van dit voorstel van de oppositie kwamen de regeringspartijen met een eigen plan: de kabinetsformateur zou niet door de kiezers, maar door de Tweede Kamer in een openbare vergadering kunnen worden voorgedragen.

Deze gang van zaken bracht de fractieleider van D'66 Hans van Mierlo op 18 februari 1971 tot de volgende ontboezeming:

Handelingen 18 februari 1971

De heer Van Mierlo (D'66): Na vier jaar in en uit gepraat over staatsrechtelijke vernieuwingen, na gloedvolle betogen van de Minister-President bij de instelling van de staatscommissie over de noodzaak daarvan en na nog veel gloedvollere betogen uit confessionele kring over de noodzaak tot die vernieuwing te komen, na een meerderheidsrapport van de staatscommissie, waarin zo'n vernieuwingsweg staat aangegeven, een meerderheid waartoe de beste deskundigen uit sommige confessionele partijen behoorden, en na een nog niet zolang geleden verschenen ontwerpverkiezingsprogram van de heer Steenkamp dit kan nooit verwarrend werken, mijnheer de Voorzitter, want het echte program lijkt zo weinig op het program-Steenkamp dat het sowieso al duidelijk was wat de heer Den Uyl bedoelde...

De heer Westerterp (KVP): Ga nu eens door met uw zin! Wat staat daarin?

De heer Van Mierlo (D'66): Het nog niet zolang geleden verschenen program-Steenkamp gaf uitdrukking aan een gedachtenontwikkeling in die partij, waarin niet alleen over de gekozen formateur werd gesproken, maar waarin zelfs met name de gekozen minister-president werd genoemd.

De heer Westerterp (KVP): Maar dat is ook heel wat anders. Er stonden twee alternatieven in. Van het tweede werd gezegd: niet unaniem.

De heer Van Mierlo (D'66): Ik wil alleen maar even vermelden, dat .. .

De heer Westerterp (KVP): D'66 heeft haar oorspronkelijke gedachte van de gekozen minister-president, die op zichzelf een consistent geheel vormde, men kon het ermee eens zijn of niet losgelaten.

De heer Van Mierlo (D'66): Wij hebben die niet losgelaten; wij hebben wat ons betreft de eerste stap gezet naar de gekozen minister-president toe.

De heer Westerterp (KVP): Zou dit ook namens de drie indieners kunnen worden herhaald?

De heer Van Mierlo (D'66): Neen, dat zeg ik. Wij hebben dat nooit onder stoelen of banken gestoken. Op zichzelf is het ook een zaak, waarin wij anders denken dan de Partij van de Arbeid en de PPR. Daar behoeven wij helemaal niet omheen te draaien. Het is het punt waar wij naar streven. Wij zeggen: de eerste stap voor ons naar de gekozen minister-president is deze.

Welnu, die mogelijkheid stond ook in het ontwerp-Steenkamp. Na dit debat zijn naar mijn gevoel maar twee conclusies mogelijk: óf alles was blabla over de vernieuwing en er is nooit serieus over gedacht, óf er zijn in de confessionele partijen wel ontwikkelingen en wel aarzelingen, maar zij hebben deze fracties nog niet of niet in voldoende mate bereikt. 

Mijnheer de Voorzitter! Ik wil het nog wel op het laatste houden en ervan uitgaan, dat er wel iets gaande is maar dat wij iets meer tijd nodig zullen hebben om het eruit te krijgen. Hoe dan ook, wij zullen ons erbij neer moeten leggen dat het in deze kabinetsperiode, zowel door de houding van de Regering als door de houding van deze Kamer, niet tot een werkelijke vernieuwing ten behoeve van de kiezers zal komen. Dat betekent dat voor mijn partij dit punt in de komende verkiezingen een extra belangrijke rol zal spelen, en dat door ons alles in het werk zal worden gesteld, met anderen, om een overeenkomstige staatsrechtelijke vernieuwing, zoals die door de staatscommissie en in dit initiatiefontwerp is voorgesteld, in een volgende kabinetsperiode alsnog bewerkstelligd te krijgen.

Het tweede punt betreft de gewijzigde motie van de heer Kolfschoten. De stemming daarover is tot mijn genoegen uitgesteld. Ik vind dat de wijze waarop die motie tot stand is gekomen, het moment dat de gedachte opkwam dat was toen wij onze initiatiefwet bekend maakten; ik had de heer Schmelzer eerlijk gezegd nog nooit eerder gehoord over dit punt

De heer Schmelzer (KVP): Bij de algemene politieke beschouwingen!

De heer Van Mierlo (D'66): Ja, dat was precies het moment waarop het ineens opkwam. Drie dagen daarvoor kwamen wij met het initiatiefontwerp.

De heer Kleisterlee (KVP): O, nu gaan wij het daar weer over hebben.

De heer Van Mierlo (D'66): Ik had nog nooit een aanloop tot deze gedachte uit de KVP-kring vernomen. Er werd bekendgemaakt dat het initiatiefontwerp er zou komen, dat het bij de algemene beschouwingen zou worden gepresenteerd, en prompt veert de fractieleider van de KVP op en zegt: maar wij hebben ook nog een leuke gedachte, en dat is deze.

De heer Westerterp (KVP): En hoelang is dat ontwerp-Steenkamp al in discussie geweest?

De heer Van Mierlo (D'66): Welnu, deze gehele manier van behandeling en van het opkomen van de gedachte doet ernstig vermoeden, dat de voornaamste functie van deze motie een camouflagefunctie is. Door net te doen alsof je iets doet, camoufleer je dat je niets doet.

Daarom was ons belangrijkste bezwaar ook dat deze motie geplaatst was in de optiek van dit debat, waarin nu een poging wordt gedaan om inspraak aan kiezers te geven. Dit is iets wat helemaal niets te maken heeft en de heer Schmelzer heeft het gelukkig ook toegegeven met de gedachte die achter deze motie staat en die alleen in het gunstigste geval maar iets zegt over wat inspraak van het parlement.

Enkele aspecten daarvan zijn: het geheim van Soestdijk verhuist naar het geheim van het Binnenhof. Schmelzer gaat Koningin spelen. Hij ontbiedt de andere fractieleiders, doet hun een aanbod en dan komt de handel met ten slotte het akkoord.

De heer Schmelzer (KVP): Dat gebeurt in de Eerste Kamer niet.

De heer Van Mierlo (D'66): Ik ben mij niet altijd van de gelukkige zijde van de medaille bewust. Ik dank de heer Schmelzer voor het feit dat hij mij er weer aan herinnert. Is hij het echter niet, dan zal het Veringa zijn. Hij gaat onderhandelen en zegt: wat denk je van die en die als formateur? Dan zegt een ander: wij hebben ook nog een ontzettend goeie. Waarop Veringa zegt: neen, dan krijg jij Buitenlandse Zaken wel. Er vindt al met al een hele handel plaats. De heer Geertsema noemt dat de tijd waarin de fracties gelegenheid hebben zich te beraden. Daarna vindt er een debat in de Kamer plaats. In dat debat zal worden gesproken over de formateur. Die man zal er desnoods ook uitkomen, maar de handel komt er net zo min uit als hij er vroeger is uitgekomen. De mystificatie die er op Soestdijk was, wordt nu een mystificatie hier in het parlement en het is de vraag wat erger is.

Handelingen: 1970/71 ll p. 2931.

Literatuur

J.P.A. Gruyters: Daarom D'66, Amsterdam 1967.