Te kanaliseren onvrede

24 november 2023, column Bert van den Braak

De kiezer heeft altijd gelijk, aldus de bekende dooddoener na iedere verkiezing. Het is in die zin waar, dat wij en 'de politiek' het (in principe) de komende vier jaar met deze nieuwe samenstelling moeten doen. Zoals de Eerste Kamer het vier jaar met de in maart tot stand gebrachte samenstelling moet doen. De uitkomsten van de twee recente verkiezingen, maar ook die van maart 2021 met de sterke winst van D66, laten zien hoezeer kiezers nogal breed aan het 'zweven' zijn. De winst van de PVV, de op- en neergang van BBB, maar ook de goed beschouwd spectaculaire binnenkomst van NSC passen in dat patroon. Het kernbegrip daarachter is onvrede.

Wat er onder die onvrede precies moet worden verstaan is niet eenduidig aan te geven. Daarvoor is zij te uiteenlopend. Sommigen vinden dat problemen niet snel of goed worden opgelost (denk aan migratie, de woningcrisis, de stikstofproblematiek), anderen voelen zich niet gehoord, vinden de klimaataanpak onvoldoende of zijn ontevreden over de inkomensverhoudingen of een teveel aan marktwerking.

Nu is onvrede bepaald geen nieuw verschijnsel. Zij was er al in de jaren tachtig, toen krachtig werd ingegrepen in de economie en sociale zekerheid en werknemers, ambtenaren en studenten massaal protesteerden. Het leidde soms tot verschuivingen, maar de grote schommelingen kwamen er pas vanaf 1994, met 2002 als duidelijk kantelpunt. De opkomst van de LPF zorgde toen voor een ongekende wisseling. Het was de eerste aanval op 'het midden'. In 2003 leken de stabielere verhoudingen snel terug te keren, mede door het onvermogen van de LPF (zonder haar voorman) om 'te leveren'. De onvrede bleef aanwezig.

Vraag is nu: gaat de PVV de komende periode wel leveren? Zij zal ongetwijfeld ervaren dat tussen droom en daad wetten en praktische bezwaren staan. De aanpak van de klimaatcrisis is vastgelegd in Europese en nationale regel- en wetgeving, er zijn internationale verplichtingen op het gebied van asiel en migratie (denk aan het vrije verkeer van personen). Ten aanzien van natuur en stikstof liggen er rechtelijke uitspraken en eveneens een Europees kader. Dat alles kan niet worden genegeerd.

Minstens zo belangrijk is dat, hoe goed de uitslag van de PVV ook was, er politieke verhoudingen zijn die uitvoeren van de eigen agenda volstrekt niet vanzelfsprekend maken. Dat bleek eerder al tijdens Rutte I, toen de PVV een gedoogconstructie aanging met VVD en CDA. De PVV zag zich toen bovendien gedwongen mee te werken aan allerlei impopulaire bezuinigingen, bijvoorbeeld in de sociale zekerheid.

De kans bestaat dat partijen ter rechterzijde tot vorming van een kabinet komen. De personele bezetting daarvan zal lastig zijn. Wilders als premier is denkbaar, maar zal op grote weerstanden stuiten. Het betekent bovendien dat de omvangrijke PVV-fractie in andere handen moet komen (Marjolein Faber?). Vraag is wat er in die constructie overblijft van dualisme; verlangen van NSC. Dat de PVV de door Omtzigt gewenste 'vakministers' zal kunnen leveren, is evenmin waarschijnlijk. Die zijn er domweg niet.

Het is de vraag of een rechts 'zakenkabinet' onder leiding van een niet-PVV'er kan voldoen aan de verwachtingen. Voor sommige beleidskeuzes is in de Tweede Kamer wel een meerderheid te vinden, maar alleen als die acceptabel zijn (en dus afgezwakt) voor de meer in het centrum opererende NSC en VVD. Met een wat kleinere VVD lijken stappen naar minder marktwerking voor de hand te liggen, maar ook daaraan zijn grenzen. Anders dan bijvoorbeeld in Polen of Hongarije wordt een electorale minderheid niet via het kiesstelsel een parlementaire meerderheid. Een positie als PiS of Fidesz heeft de PVV daarom niet.

De onvrede zal dus nog wel even blijven. Vraag is vooral hoe die de komende jaren wordt gekanaliseerd.



Andere recente columns