Eenlingen in de Kamer
De aanwezigheid van kleine en zelfs eenpersoonsfracties in ons parlement is op zichzelf niet zo opmerkelijk. Het kiesstelsel gaat uit van verkiezing van individuele leden; evenredige vertegenwoordiging en een lage drempel bieden kansen. Maar ook onder het tot 1918 bestaande meerderheidsstelsel met districten kwamen er al eenlingen in de Kamer.
Zo wist de Bond van christelijk-historischen in Friesland bijvoorbeeld tussen 1901 en 1918 via het district Dokkum een zetel te veroveren en dat gold ook voor de Vrije Socialisten, die in 1897 via het district Weststellingwerf een zetel behaalde.1) In 1912 versloeg een dissidente CHU'er, Bichon van IJsselmonde, in het district Ommen zijn tegenstander van de ARP2). In de Kamer was hun rol bescheiden.
De invoering van de evenredige vertegenwoordiging en een nogal lage kiesdrempel zorgde in 1918 voor een toestroom van eenlingen, met Kamerleden die opkwamen voor de belangen van onderofficieren, de amusementssector en de middenstand en met vertegenwoordigers van de linkervleugel van socialisten en christendemocraten3). Een aantal belangenvertegenwoordigers besloot overigens met de Economische Bond een gezamenlijke fractie te vormen. Die partij had drie leden, van wie oud-minister Treub veruit de bekendste was. Hij zorgde feitelijk voor de drie zetels. Toen hij in 1921 vertrok volgde een laag op de lijst staande en onbekende kandidaat hem op.4)
Eenlingen waren er altijd en speelden op diverse wijze een rol in het parlement. Er waren er bij die nauwelijks zichtbaar waren en die slechts de stem van een klein deel van de kiezers vertolkten. In 1929 werd bijvoorbeeld Floris Vos gekozen, die als voornaamste strijdpunt de afschaffing van de (laatste) tollen op de wegen in het Gooi had. Dat was de regering toch al van plan en veel betekenis had zijn lidmaatschap dan ook niet. De eenling Lingbeek van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij had, behalve een principieel geluid, evenmin een grote inbreng. Niettemin bracht zijn aanwezigheid de CHU ertoe minder compromisbereid te zijn jegens de katholieken. Daarmee was die eenmansfractie toch een politieke factor van belang. Het gold weer minder voor de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet, omdat 'links' toen sowieso minder gewicht in de schaal legde.
In de naoorlogse jaren wist eenling Pieter Jongeling van het GPV respect te verwerven, ondanks bepaald niet gangbare opvattingen over bijvoorbeeld het Zuid-Afrikaanse apartheidssysteem. Solisten als Klaas Beuker (RKPN) en Cathy Ubels (EVP), die vooral 'getuigden', bleven betrekkelijk op de achtergrond. Voor PSP'er Fred van der Spek gold dat in de periode 1977-1981 minder. Hij wist door een gedegen inbreng belangrijke kwesties aan de orde te stellen, zoals de levering van marineschepen aan Iran. Van der Spek maakte volop gebruik van het interpellatierecht. In 1980 gaf eenling Ruud Nijhof (DS'70) de doorslag bij de stemming over de abortuswet. Een eenling kan wel degelijk relevant zijn.
Dat gold in de afgelopen periode ook voor Sylvana Simons en Caroline van der Plas. De laatste werd uiteraard begunstigd door stijging in de peilingen en een zeer goede uitslag bij de Statenverkiezingen. Of Pieter Omtzigt, net als in 2006 Geert Wilders, zijn solobestaan weet om te zetten in een beweging die getalsmatig een factor van betekenis wordt, valt nog te bezien. Wellicht komt hij straks alleen in Twente (de kieskring Zwolle) met een lijst of wordt hij een soort Treub, van wie moet worden bezien wie hij 'op zijn bagagedrager' meeneemt.
-
1)In Dokkum J. Schokking (1901-1909) en J. Ankerman (1909-1918), in Weststellingwerf G.L. van der Zwaag (1897-1909).
-
2)Tussen 1908 en 1912 was Abraham Kuyper de afgevaardigde voor Ommen.
-
3)De drempel werd in 1922 iets verhoogd.
-
4)De voormalige slachthuisopzichter H. Albeda. Hij sprak als Kamerlid alleen bij de behandeling van een wijziging van de Vleeskeuringswet.