Achtergrond: ontbrekend quorum
De Tweede Kamer kan alleen plenair vergaderen als 76 leden de presentielijst hebben getekend, de Eerste Kamer als 38 leden dat hebben gedaan. Gisteren was het voor het eerst sinds 1927 dat een Eerste Kamervergadering niet door kon gaan, omdat er onvoldoende leden aanwezig waren.
In de Tweede Kamer gebeurde dat op 1 november 2004. Op die maandag hadden bij het begin van de vergadering 51 leden de presentielijst getekend. Er zou die dag een begrotingsoverleg zijn met de minister van Buitenlandse Zaken. Voorzitter Frans Weisglas zette de vergadering toen om in een wetgevingsoverleg, waarvoor dat quorum niet van toepassing is.
Op 22 april 1927 werden twee pogingen ondernomen om de vergadering te beginnen, om 11.30 uur en 12.30 uur. Toen op dat laatste tijdstip nog slechts 25 van de 50 leden aanwezig waren, besloot de Voorzitter de vergadering een week uit te stellen.
In de Eerste Kamer werd voor het laatst op 14 maart 1940 een vergadering pas later geopend, omdat er aanvankelijk (tot twee keer toe) geen quorum was. In de Tweede Kamer gebeurde dat veel vaker. Vooral in verkiezingstijd wil het nog wel eens voorkomen dat veel leden niet in Den Haag zijn. De aanvangstijd van de vergadering wordt dan uitgesteld, meestal een uur. Zodra er voldoende leden zijn, kan de vergadering alsnog beginnen.
Op 7 mei 1969 waren in de Eerste Kamer 39 leden aanwezig, net genoeg om te kunnen vergaderen. In september 1954 werd een Tweede Kamervergadering later alsnog omgezet in een bijeenkomst, omdat door een telfout ten onrechte was geconcludeerd dat er een quorum was. Bij onvoltalligheid worden de namen van de afwezigen voorgelezen. Dat wordt appel nominal genoemd.
Het is ook geregeld gebeurd dat een Tweede Kamervergadering moest worden gesloten, omdat bij een stemming bleek dat het quorum niet meer aanwezig was. De laatste keer was op 12 augustus 2020 toen over een motie zou worden gestemd over de zorgbonus. Afgesproken was dat niet onverwacht hoofdelijk zou worden gestemd, maar Kamerleden kunnen altijd om hoofdelijke stemming vragen.
De gang van zaken was merkwaardig. De Voorzitter liet uitzoeken hoeveel leden er nog in het gebouw waren, maar liet ze niet stemmen. Wel werden de namen van de aanwezigen in het verslag opgenomen.
Onverwachte hoofdelijke stemming vragen werd in februari 1979 door Marcel van Dam (PvdA) met succes gebruikt om de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting af te breken. De PvdA was ontevreden over de wijze waarop minister Beelaerts van Blokland antwoord had gegeven op kritische vragen.
In de Eerste Kamer kwam het afbreken van de vergadering wegens onvoltalligheid onder meer voor in 1927, 1928 en 1938. Op 22 maart 1938 sprak voorzitter De Vos van Steenwijk de leden bestraffend toe, nadat op 4 maart bij een stemming onvoldoende leden waren. Hij zei:
"Een en andermaal heb ik van deze plaats er bij de leden op aangedrongen de vergaderingen van den aanvang tot het einde bij te wonen. Van zoodanigen aandrang zal ik mij verder onthouden. Er komt een oogenblik, waarop men moet weten af te laten."