Een harde wet, jazeker

8 januari 2021, column Bert van den Braak

"Voorzitter. Ik blijf in dit debat met het ongemakkelijke gevoel zitten dat de gehele Kamer en ook de minister al maandenlang weten en zien dat de uitwerking van deze wet in de praktijk tot problemen leidt en tot hele hoge boetes aanleiding geeft in situaties, die niet alleen door betrokkenen onrechtvaardig gevonden worden, maar door iedereen die ernaar kijkt." Die woorden sprak toenmalig CDA-woordvoerder Pieter Heerma in een door de SP-Kamerlid Sadet Karabulut geïnitieerd Tweede Kamerdebat op 27 mei 2014 over de gevolgen van de zogenoemde 'Fraudewet'.

Die Fraudewet (de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) was nog door staatssecretaris De Krom uit het kabinet-Rutte I in oktober 2012 door het parlement geloodst. Hoewel het kabinet na het afhaken van de PVV als gedoogpartner niet op parlementaire meerderheid steunde, was het verkrijgen van meerderheid geen probleem. In juli 2012 hadden in de Tweede Kamer alle fracties met uitzondering van PvdA, SP en Partij voor de Dieren, vóór gestemd. In de Eerste Kamer sloten GroenLinks, 50PLUS en OSF zich bij de tegenstemmers aan.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel kwamen D66 en ChristenUnie met een motie, die het kabinet vroeg met aanvullende maatregelen te komen om onbedoelde fraude door 'veronachtzaming' te voorkomen. Onderzoek had uitgewezen dat daarvan vaak sprake was. De motie werd echter verworpen, nadat De Krom hem krachtig had ontraden. Zonder in te gaan op de mogelijkheid dat mensen 'fouten' maken, zei hij: "We moeten daar zo op reageren dat de mensen snappen dat, als ze dat doen [frauderen, bvdb], ze het moeten terugbetalen met 100% boete en dat, als ze het voor de tweede keer doen, ze 150% boete krijgen, wat wordt verrekend met hun uitkering, en dat het zelfs kan gebeuren dat ze vijf jaar geen uitkering krijgen. Als dat eenmaal tussen de oren komt, dan hebben we bereikt wat we willen."

Al in oktober 2013 vond een algemeen overleg plaats met minister Asscher over problemen met de nieuwe wet. Heerma zei toen: niet de echte boeven worden aangepakt, maar 'laaghangend' fruit, mensen die door slordigheid of onwetendheid de fout waren ingegaan. Centraal stond wat hem betreft de vraag wat onder 'verwijtbaarheid' moest worden verstaan. Samen met zijn D66-collega Van Weyenberg diende hij een motie in om het boeteregime in de Fraudewet al voor de voorziene evaluatie tegen het licht te houden. Minister Asscher erkende dat het om een strenge wet ging, maar dat hij de evaluatie wilde afwachten, juist in zijn effecten. Hij zei verder de Ombudsman te hebben uitgenodigd om mee te kijken bij de uitvoering van de wet.

Pas toen gemeenten de noodklok luidden over de negatieve gevolgen van de wet, waarbij goedwillende burgers hoge boetes kregen, kwam er beweging. De Kamer nam toen een motie-Heerma/Van Weyenberg aan die vroeg om de criteria voor verwijtbaarheid uit te breiden en om niet meer standaard de minimumboete op te leggen. Alleen VVD en PVV stemden daar tegen. Het duurde echter tot januari 2016 tot Asscher een wetsvoorstel indiende om het boeteregime aan te passen. Directe aanleiding was een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die allereerst het overgangsrecht in de wet had getoetst aan het EVRM en het VN-burgerrechtenverdrag. Dat bleek daarmee strijdig. Met de mate van verwijtbaarheid werd bovendien, anders dan bijvoorbeeld in de fiscale wetgeving, onvoldoende rekening gehouden.

Asscher hield vast aan een robuust boeteregime, maar boetes zouden meer in verhouding worden gebracht met de ernst van de overtreding en de in de wet opgenomen minimumboete verdween. Het wetsvoorstel kreeg, ondanks twijfels bij de VVD, brede steun. De PVV-fractie stemde als enige tegen. Met de wijziging van de wet en het daaruit volgende Boetebesluit werd tegemoet gekomen aan de kritiek. De 'fout' uit 2012 was gecorrigeerd, maar de regels als zodanig bleven in tact.

Het regime van de Fraudewet werd in 2012 opgenomen in de Wet werk en bijstand, die later opging in de Participatiewet. Of iedere 'onterechte' aanspraak op een uitkering als fraude moet worden gezien en of dat meer of minder verwijtbaar is, kan een punt van discussie zijn, ook bij de rechter. Het strenge regime van de wet werd en wordt echter breed gesteund. Dat de wet 'hard' wordt toegepast, heeft dan ook nagenoeg niets met een falende rechtsstaat te maken, zoals oud-Ombudsman Brenninkmeijer suggeerde1), maar alles met een politieke keuze.


  • 1) 
    "Oud-ombudsman Alex Brenninkmeijer ziet in de toeslagenaffaire geen bedrijfsongeluk maar een falend systeem", Trouw, 31 december 2020


Andere recente columns