Liberalisme
Het liberalisme is een politieke stroming die de nadruk legt op het belang van het vrijheidsbeginsel. De hoogste vorm van vrijheid is volgens liberalen de individuele vrijheid. Vanuit dit perspectief is de rol van de overheid primair om het individu de ruimte te bieden zich ten volle te kunnen ontplooien. Verschillende liberale stromingen hebben verschillende perspectieven over hoe groot deze rol van de overheid moet zijn om de burger de optimale kansen te bieden. Liberale partijen zitten vrijwel altijd rechts op het politieke spectrum.
Het liberalisme past deze benadering van vrijheid ook toe op economisch gebied. Om je als individu te kunnen ontplooien moet er ook een beloning tegenover staan. Een zelfregulerende markt moet een leefomgeving creëren die mensen de prikkels biedt om zich zo goed mogelijk te ontplooien.
Sinds de negentiende eeuw heeft het liberalisme zich in Nederland gevestigd als politieke stroming. Het liberalisme is sindsdien altijd vertegenwoordigd geweest in het Nederlandse parlement. Uitgesproken Nederlandse liberale partijen zijn de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en Democraten '66. In het Europees Parlement zijn de liberalen vertegenwoordigd in de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa (ALDE).
Inhoudsopgave van deze pagina:
De naam liberalisme geeft al aan waar de essentie van de stroming op is gebaseerd: vrijheid. Ook individualisme is een kernbegrip binnen het liberalisme. Het individu is degene waarvoor vrijheid van het grootste belang is. Om een zelfregulerend systeem van meritocratische beloning te hebben, moeten er gelijke kansen zijn. Hieruit vloeit voort dat iedereen dezelfde rechten heeft en in basis gelijk is. Dit motiveerde negentiende eeuwse liberalen om grondrechten in de Grondwet te verwerken. Ook zelfredzaamheid is van groot belang voor het liberalisme. Het individu moet zichzelf ontplooien en daarbij niet door impulsen van overheidsbeleid beperkt worden. Volgens het liberalisme kunnen belastingen en beleid een belemmering zijn voor de burger. Om deze reden is de voorkeur voor een kleine overheid een ander belangrijk kenmerk van het liberalisme.
In het liberalisme zijn grofweg vier stromingen in te delen. De verschillen tussen deze stromingen zijn vooral gekenmerkt door de grote van de rol die de overheid aanneemt.
-
1)Het klassiek-liberalisme, waarbij de overheid enkel een rol als 'nachtwaker' heeft om de primaire veiligheid en bestaanszekerheid van de bevolking te garanderen. Naast deze garantie dient de overheid zich zo min mogelijk in het leven van de burgers en de economie te vermengen.
-
2)Het conservatief-liberalisme, waarbij de overheid klein is en hervormingen met scepsis worden bekeken. Vaak worden strenge immigratieregels gehandhaafd en wordt er kritisch naar de overdracht van nationale soevereiniteit aan internationale instanties zoals de Europese Unie gekeken.
-
3)Het sociaal-liberalisme, waarbij de overheid een grotere corrigerende rol heeft om burgers gelijke kansen te geven tot zelfontplooiing. Een voorbeeld hiervan is hogere subsidiering van het onderwijs, waardoor kinderen van armere gezinnen gemakkelijker naar school kunnen en een gelijke start op de arbeidsmarkt krijgen.
-
4)Het libertarisme, waarbij de rol van de overheid zo miniem mogelijk is en zo veel mogelijk bestuur op een lokaal niveau wordt georganiseerd.
John Locke was een verlichtingsdenker en wordt vaak aangedragen als de grondlegger van het liberalisme. In zijn visie is er een natuurlijk recht op vrijheid en geven mensen een deel van deze vrijheid op om veiligheid en bestaanszekerheid te gegarandeerd te krijgen. Idealiter blijft er echter een zo groot mogelijk deel van dit natuurlijke recht van vrijheid over voor de mens.
De eerste concrete politieke toepassingen van het verlichtingsdenken vonden plaats na de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog en de Franse revolutie. In de ideeën die deze bewegingen stuwden was het liberalisme zichtbaar aanwezig. Het liberalisme werd echter pas in het midden van de negentiende eeuw als term gebruikt om de politieke stroming aan te duiden.
Met de toename van de internationale handel werd het liberalisme ook gebruikt als economisch principe. Individuele vrijheid moest ook op economisch vlak mogelijk zijn. Beloning van succesvolle ontplooiing wordt via een zelfregulerende markt vanzelf toegewezen aan de best presterende burgers. Dit gebrek aan overheidsregulatie wordt ook wel laissez-faire genoemd
De opkomst van christendemocratische partijen en socialisten beperkte de rol van de liberalen. Nadat de verzorgingsstaat was opgebouwd veranderde de economische situatie in de jaren zeventig. In veel Westerse landen maakte de politiek een ruk naar rechts. Het liberalisme keerde (vooral als conservatief-liberalisme) terug als één van de leidende politieke stromingen. Privatisering en verkleining van de rol van de overheid gingen hiermee gepaard.
Sindsdien is het liberalisme nog steeds in grote mate aanwezig in veel Westerse landen.
Rond 1844 deed een aantal liberalen een vergeefse poging het parlement te hervormen naar hun liberale principes. Dit negenmannen-voorstel onder leiding van Johan Rudolf Thorbecke kreeg in 1848 een herkansing die wel succesvol was doordat de koning vreesde voor een revolutie. Sinds die hervorming nam het aantal liberalen in het nationale parlement toe. In de jaren negentig van de negentiende eeuw zette een groep liberalen zich af tegen het klassiek-liberalisme en pleitte voor een actievere overheid die aandacht had voor sociale vraagstukken.
Met de verdere uitbreidingen van het kiesrecht nam de invloed van de liberalen enigszins af. In 1901 verenigden een groep liberale partijen zich in de Vrijzinning-Democratische Bond (VDB). Ondanks deze pogingen tot reorganisatie bleven de liberalen relatief verdeeld, wat hun invloed ten nadele kwam. De invoering van het algemene kiesrecht en het representatieve kiesstelsel in 1917 noopte de liberalen om zich te herorganiseren om verder verlies van invloed te voorkomen. In 1921 volgde een samenvoeging van allerlei kleine partijen in de conservatief-liberale Vrijheidsbond. De liberalen bleven in het interbellum relatief verdeeld.
In 1948 werd de VVD opgericht. Tot de jaren '70 bleef de VVD een middenpartij en behaalde het de meeste verkiezingen zo'n 8 a 10% van de stemmen. Onder leiding van Hans Wiegel kwam de VVD in de jaren zeventig duidelijker naar voren. In de drie kabinetten-Lubbers werd naar liberale geest veel geprivatiseerd om de rol van de overheid te beperken.
De in 1966 opgericht partij D'66 had succes onder leiding van Hans van Mierlo in de verkiezingen na de oprichting. De partij noemde zichzelf niet liberaal, maar na een heroriëntatie in 1974 begon D66 zich onder leiding van Jan Terlouw steeds vaker met termen als 'links-liberaal' of 'progressief-liberaal' te profileren. In 1994 behaalde de partij 24 zetels. Dit was een hoogtepunt voor de partij en D66 nam hierop het deel aan de Paarse kabinetten I en II.
Met uitzondering van kabinet-Balkenende IV is er sinds de jaren '60 altijd één of meerdere liberale partijen deel van de Nederlandse regeringscoalitie geweest.
De Libertarische Partij heeft weinig succes gehad in Nederland. De partij nam voor het eerst deel aan de Tweede Kamerverkiezingen in 1994. Sinds 2012 is de partij weer actief en neemt het steeds weer deel aan de Tweede Kamerverkiezingen en in sommige gemeenten bij de gemeenteraadsverkiezingen. Ondanks deelname heeft de partij geen zetels bemachtigd.
Johan Rudolf Thorbecke was een Nederlands liberaal die van grote invloed was op de Nederlandse geschiedenis en het Nederlandse parlementaire stelsel. Door zijn voorzitterschap van de Grondwetcommissie van 1848 wordt hij soms ook wel als de grondlegger van de Nederlandse parlementaire democratie gezien.
Een beroemd Nederlandse liberaal die ook internationaal bekend is, is Frits Bolkestein (VVD). Hij was van 1990 tot 1996 fractievoorzitter van de VVD en wist goede winsten voor zijn partij te behalen. Van 1999 tot 2004 was hij lid van de Europese Commissie als commissaris van de interne markt.
Een andere bekende liberaal is huidig minister-president Mark Rutte (VVD). Indien het huidige kabinet-Rutte III de kabinetsperiode afrond zal Rutte de langstzittende premier in de Nederlandse geschiedenis zijn.
Meer over