Blijvend maatstaf
Naarmate de leeftijd vordert, wordt de kans groter dat mensen met wie je een leven lang bent opgetrokken overlijden, zodat je niet meer in staat bent met hen te spreken en je gedachten met hen te oefenen. Natuurlijk, als je een beetje geluk hebt, komen daar jongere mensen voor in de plaats, die soms heel anders tegen verschijnselen en vraagstukken aankijken en je daarmee wakker houden.. Maar, het zal niet meer zo gauw gebeuren dat zij voor je denken en handelen in staat zijn maatstaven te stellen. Daarvoor is een ‘leven lang optrekken’ blijkbaar noodzakelijk.
Vele jaren lang had ik een maandelijks gesprek met de Amsterdamse politicoloog, Hans Daudt. Dat begon in de jaren zeventig, toen hij zijn moeilijkste tijd had als docent te midden van radicale linkse studenten en een deel van de staf, die het allemaal heel anders wilden en meenden dat de wetenschap er was, zoals Karl Marx ooit had gezegd, niet om de werkelijkheid te onderzoeken maar om die te veranderen. Veel meer veranderen dan het onderwijs aan de eigen universiteit - ook dat slechts tijdelijk - gebeurde er niet. De buitenwacht had voor de ‘vernieuwing’ die werd nagestreefd immers geen enkele belangstelling. Een aantal universitaire opleidingen had er wel ernstig onder te lijden.
Hans Daudt behoorde tot de weinigen die voor deze namaakrevolutie niet wensten te wijken. Van de afwezigheid van mijn leermeester, Hans Daalder, gedurende een aantal jaren profiteerde ‘mijn’ Leidse universiteit door Daudt een aantal dagen per week onderdak te bieden. In die tijd groeide mijn nauwe contact met hem en het is zo gebleven, tot zijn dood in 2008.
Hans Daudt werd voor mij tot een maatstaf voor de morele beoordeling van politiek handelen. Daar placht hij nogal sterke opvattingen over te hebben. Natuurlijk was hij zich als wetenschapsman bewust van de complicaties van politiek en politieke beslissingen. Niettemin was hij in staat om onder alle goede redenen en motieven vandaan de vraag op te diepen: deugt dit of deugt dit niet? Het deugde vaak niet. Hij kon je streng aankijken (wel steeds met ironie tegelijkertijd) en de vraag stellen: ‘Vind jij dat dit deugt?’ Daar had je een kraakhelder antwoord op te leveren.
Ik merk dat ik nog steeds met Hans Daudt spreek, al is het dan in overdrachtelijke zin. Door alle complicaties heen heeft hij mij immers telkens de vraag leren stellen: ‘Maar, deugt dit ook?’ Hij mag zijn overleden; in minstens één belangrijk opzicht leeft hij nog volop.
In het voorbije jaar is opnieuw een vriend overleden die voor mij een maatstaf vast hield. Willem Breedveld, decennia lang ‘de stem van Trouw’, heeft aldoor het vermogen getoond scherp onderscheid te maken tussen de al te menselijke trekken van de politiek van alledag en de vitale betekenis van de parlementaire democratie daartegenover. Hij kon kritiek, desnoods zware kritiek, uitoefenen op het politieke bedrijf, maar zonder één ogenblik cynisch te worden of te gaan twijfelen aan de zin van de democratie. Hij verdroeg geen cynisme. Willem Breedveld was een man die zichzelf en anderen ertoe wist te brengen, ook in tijden van zorg en tegenspoed, de moed erin te houden. Zonder fysiek aanwezig te zijn blijft hij dat doen.
Het interessante en ook wel troostrijke aan de naderende ouderdom is, dat een paar vrienden blijven leven, ook al zijn zij korter of langer geleden gestorven. Je blijft met hen in gesprek doordat zij een paar essentiële maatstaven blijven stellen. Zij blijven je verplichten op die vragen antwoord te geven.
Je krijgt er jongere vrienden bij, maar meer dan in jongere jaren dringt het besef door dat je oude vrienden niet werkelijk verliest; dat ‘een leven lang samen optrekken’ doorgaat. Jouw herinnering houdt hen in leven. Niet elke dag denk ik aan Hans Daudt en aan Willem Breedveld. Alleen in de ogenblikken als antwoorden op essentiële vragen onontkoombaar zijn. In de ogenblikken die ertoe doen, dus.