Cijfers kabinet-Biesheuvel I en II (1971-1973)

De hoge inflatie ten tijde van het kabinet-Biesheuvel leidde in 1972 tot een kabinetscrisis. De DS'70-bewindslieden wilden de inflatie bestrijden en minder bezuinigen. Ze stapten daarom uit het kabinet. Verder ging het op het eerste gezicht goed met de economie, maar de stijging van de prijzen, lonen en collectieve lasten tastte de arbeidsmarkt aan. De economie vertoonde al tekenen van ontsporing voordat de oliecrisis van 1973, kort na de regeerperiode van het kabinet, een zware wereldwijde economische dreun uitdeelde.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Algemeen beeld

Achteraf gezien ging het in de jaren 1971-1973 op het eerste gezicht goed met de Nederlandse economie. De economie groeide gemiddeld 4,5% per jaar. Dat was weliswaar lager dan in de jaren '60, maar hoog in historisch perspectief. Geen enkel ander kabinet in de periode na het kabinet-Biesheuvel kon profiteren van zo'n hoge economische groei.

De werkloosheid steeg van 2,0% in 1971 naar 2,9% in 1973. Ook dit was nog steeds zeer laag. De overheidsfinanciën, gemeten als EMU-saldo, gingen er flink op vooruit: van een tekort van 1,5% BBP in 1971 naar een overschot van 0,5% BBP in 1973.

De goede economische prestaties werden veroorzaakt doordat Nederland meeliftte op de groei van de wereldhandel en -economie. Ook de arbeidsproductiviteit in de marktsector steeg hard. Toch werd in deze periode de kiem gelegd voor de economische malaise die in de jaren na de eerste en tweede oliecrisis zou ontstaan. Financieel-economische problemen stonden dan ook centraal in het kabinet-Biesheuvel I en II, waarbij de toenemende inflatie het grootste probleem was.

2.

Inflatie

Het kabinet regeerde in de periode vlak na de val van het Bretton Woods stelsel van vaste wisselkoersen, en voor de eerste oliecrisis in 1973. Door de Vietnam-oorlog was de inflatie in de Verenigde Staten sinds de jaren '60 flink opgelopen. De hoge vaste dollarkoers was begin jaren '70 niet meer houdbaar. In augustus 1971 maakte de VS een eind aan de inwisselbaarheid van de dollar voor goud.

De problemen met de dollar hadden in de hele westerse wereld een hoge inflatie veroorzaakt. In de jaren 1971-1973 bedroeg deze in Nederland jaarlijks gemiddeld 7,8%. Al op 4 augustus 1971 had het kabinet overigens de door het vorige kabinet genomen loonmaatregel ingetrokken. Hetzelfde gebeurde met de prijscalculatiemaatregel.

3.

Kabinetscrisis 1972

De aanpak van de inflatie leverde bij de opstelling van de begroting voor 1973 problemen op. De ministers van DS'70 vonden dat de inflatie onvoldoende werd bestreden en dat zij zelf te veel moesten bezuinigen op openbaar vervoer en hoger onderwijs. DS'70 maakte zich sterk voor toepassing van het profijtbeginsel.

Na marathonvergaderingen over de begroting 1973 kwam het in juli 1972 tot een breuk in het kabinet. De DS'70-ministers, die vonden dat er ingegrepen moet worden in het loon- en prijsbeleid, accepteerden de bezuinigingen op hun departementen niet. Dat was voor de DS'70-bewindslieden op 17 juli 1972 reden om ontslag te vragen. Dat verzoek werd op 20 juli ingewilligd. De overige bewindslieden stelden hierop hun portefeuilles ter beschikking.

4.

Ondermijning arbeidsmarkt

De inflatie zorgde in combinatie met een krappe arbeidsmarkt (de werkloosheid is met gemiddeld 2,6% laag) voor een loon-prijsspiraal: steeds hogere prijzen en steeds hogere lonen. In 1972 stegen de contractlonen in de marktsector met maar liefst 13,6%.

Dankzij de hoge groei van de arbeidsproductiviteit was nog niet meteen sprake van een heel grote stijging van de arbeidsinkomensquote. Toch zorgde de loon-prijsspiraal ervoor dat de onderliggende ontwikkeling op de arbeidsmarkt aan de vooravond van de eerste oliecrisis niet meer onder controle was.

Ook het begrotingsbeleid van het kabinet-Biesheuvel I en II droeg niet bij aan een beheerste ontwikkeling van de loonkosten. De verbetering van het begrotingssaldo en de stijging van de collectieve uitgaven werden betaald uit een stijging van de collectieve lasten. De uitkeringsafhankelijkheid nam toe.

5.

Kerncijfers

Mutatie (%), tenzij anders vermeld

1971

1972

1973

Gem.

Verschil 1973-1971

BBP (niveau, mrd €)

68,7

77,3

88,5

78,2

19,8

BBP

4,5

3,7

5,3

4,5

0,8

Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%)

8,4

5,4

6,1

6,6

-2,3

Relevante wereldhandel

4,7

7,9

10,2

7,6

5,5

Wereldhandelsvolume

5,7

8,2

11,2

8,4

5,5

Wereldeconomie

4,5

5,4

6,9

5,6

2,4

6.

Overheidsfinanciën

% BBP

1971

1972

1973

Gem.

Verschil 1973-1971

EMU-saldo

-1,5

-0,7

0,5

-0,6

2,0

EMU-schuld

46,4

43,6

40,6

43,5

-5,8

Bruto collectieve uitgaven

45,0

45,4

45,6

45,3

0,6

Collectieve lasten

36,3

37,1

38,3

37,3

2,0

7.

Lonen en prijzen

%, tenzij anders vermeld

1971

1972

1973

Gem.

Verschil 1973-1971

Inflatie (hicp) (%)

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

Inflatie (CPI) (%)

7,6

7,8

8,0

7,8

0,4

Arbeidsinkomensquote

77,0

76,6

77,2

76,9

0,2

Olieprijs (USD/vat)

2,7

3,0

3,6

3,1

0,9

Contractloonmutatie marktsector

11,4

13,6

12,0

12,3

0,6

8.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (1)

Dzd, tenzij anders vermeld

1971

1972

1973

Gem.

Verschil 1973-1971

Werkloosheid (%)

2,0

2,9

2,9

2,6

0,9

Werkloosheid (personen)

107

159

162

142,7

55,0

Groei werkgelegenheid (uren) (%)

-0,3

-1,0

0,0

-0,4

0,3

Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

64

100

95

86,4

31,2

Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen)

83

95

109

95,7

26,0

Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen

147

195

204

182,0

57,2

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

210

229

253

230,8

42,9

Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren)

219

229

241

229,4

22,6

9.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (2)

%

1971

1972

1973

Gem.

Verschil 1973-1971

i/a-ratio

43,7

46,2

47,4

45,8

3,8

Bruto participatiegraad 20-64 jaar

58,5

58,4

58,6

58,5

0,1

Bruto participatiegraad 15-74

60,9

60,7

60,5

60,7

-0,4

Netto participatiegraad 15-74

59,7

59,0

58,7

59,1

-1,0


Meer over

Externe links