Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
Onderstaande tekst is met dank in hoofdlijnen overgenomen van N. Cramer (1974), Wandeling door de Handelingen, Staatsuitgeverij. De inleidende tekst is zo veel mogelijk hetzelfde gehouden en slechts taalkundig gemoderniseerd. Een enkele keer is er ook wat context toegevoegd. De Handelingen zijn in de oorspronkelijke vorm behouden.
Een van spannendste spannende stemmingen uit onze parlementaire geschiedenis vond plaats tijdens het voorstel tot invoering van de leerplicht in 1900. Met één stem meerderheid (50-49 stemmen) werd deze stemming beslist. De anekdote die de aanvaarding van het wetsontwerp toeschreef aan het paard dat zijn berijder, het enige afwezige Kamerlid de Graaf Schimmelpenninck, had afgeworpen zodat deze niet kon komen tegenstemmen, zoals van deze vrije antirevolutionair verwacht had kunnen worden: 'Het paard, dat verstandiger was dan zijn meester'.
Bij nader onderzoek blijkt, dat een beslissende rol ook aan anderen kon worden toegerekend. De liberale afgevaardigde van Zierikzee J.J. van Kerkwijk was ook ziek. Maar minister Goeman Borgesius had hem per rijtuig naar de Kamer laten vervoeren. De eens zo jolige politicus Van Kerkwijk, voor het eerst gekozen in 1863, was zo in de war dat de liberalen hun hart vasthielden dat hij verkeerd zou stemmen. Op het beslissende moment zei zijn buurman Goekoop hem voor wat te stemmen. Na afloop spoedde de anders wat stugge Groningse minister zich met beide handen uitgestoken naar Van Kerkwijk en Goekoop.
De bewindsman had ook zichzelf kunnen bedanken. Met zijn ambtgenoot Lely nam hij aan de stemming deel. Het ministerschap was toen nog tot de grondwetsherziening van 1938 verenigbaar met het Kamerlidmaatschap.
De beslissing viel bij een stemming tussen links en rechts. Maar in beide kampen deden zich enkele afwijkingen voor. Daar werd behoefte gevoeld aan een 'korte verklaring' om het afwijkend stemgedrag te motiveren. Zo stemde mr. Kolkman als enige van de r.k.-Kamerclub (met Schaepman) voor de wet. Later verzekerde hij de socialist Schaper, dat de bisschoppen hem dat zo kwalijk hadden genomen, dat hij in 1901 geen minister was geworden in het kabinet-Kuyper.
Van links stemde de jonge SDAP-fractie tegen omdat zij het onbillijk vond dat tegenover de plicht van de ouders om hun kinderen naar school te sturen, niet de plicht van de gemeentebesturen stond zo nodig schoolkleding en voedsel te verstrekken. Dat zij daartoe bevoegd werden verklaard, ging de liberale baron Van Karnebeek toch al te ver.
Maar het was voor de socialisten een moeilijke beslissing: het risico van verwerping van een op zich zelf wenselijke zaak. Tevoren had het driemanschap Van Kol, Schaper en Troelstra in de fractiekamer schriftelijk over het gemeenschappelijk stemgedrag beslist.
Handelingen Tweede Kamer 30 maart 1900
De Voorzitter: Mijne Heeren! Van meer dan een zijde is mij de wensch te kennen gegeven om, zooveel noodig met heropening van de beraadslaging over de beweegreden, alsnog de gelegenheid te geven om de stem te motiveeren, die men over dit wetsontwerp zal uitbrengen.
Met het oog op de antecedenten laatstelijk bij de behandeling der Ongevallenwet, maak ik, hoezeer noode, geen bezwaar om aan dit verlangen te voldoen en heb ik dus de eer aan de Kamer voor te stellen aan de leden, die dit mochten verlangen, alsnog gelegenheid te geven hun stem te motiveeren, met dien verstande, zooals ik reeds bij de behandeling der Ongevallenwet opmerkte, dat men uiterst kort zij; niet in de debatten over het wetsontwerp terugtrede; niet herhale wat reeds door anderen is gezegd zich bediene van den lapidairen of telegramstijl, en, evenals in 1897, volsta met verklaringen, die hoogstens circa 12 à 17 regels in de Handelingen beslaan.
Daartoe wordt besloten.
De heer Kolkman: Toen in Januari 1894 de Staatscommissie van arbeidsenquête, na haar uitgebreid en langdurig onderzoek, overging tot het opmaken van haar eindverslag, heb ik mij, mijnheer de Voorzitter, verklaard vóór de invoering van leerplicht.
Tevens verklaarde ik mij, blijkens het afzonderlijk verslag der derde afdeeling, waarvan ik deel uitmaakte, tegen invoering van verplicht herhalingsonderwijs, in den geest zooals het in het wetsontwerp, waarover wij aanstonds stemmen zullen, is voorgesteld geworden. Nu de verplichte bijwoning van dit herhalingsonderwijs uit deze wet is verdwenen, en dus aan de eischen door mij in 1894 reeds gesteld, wordt voldaan, nu acht ik mij verplicht, daar het standpunt, toen door mij ingenomen, noch door latere omstandigheden, noch door de laatstelijk gevoerde discussie is gewijzigd, vóór dit wetsontwerp te stemmen.
De heer Troelstra: Mijnheer de Voorzitter! Namens de leden van de sociaaldemocratische arbeiderspartij in deze Kamer heb ik de eer de volgende verklaring af te leggen:
De leden der sociaaldemocratische arbeiderspartij in de Staten-Generaal hebben als voorstanders van voldoend algemeen verplicht lager onderwijs, bij de behandeling van het wetsontwerp tot invoering van den leerplicht op velerlei wijzen getracht dit ontwerp in onzen geest en ten bate der volksklassen te verbeteren. Zij maakten zich tot tolk der eischen door duizenden arbeiders, in het landelijk onderwijscomité georganiseerd, herhaalde malen geuit.
Onze bescheiden eischen op sociaal gebied werden echter onverbiddelijk afgewezen, door allerlei excepties en uitvluchten, omdat men de rechtvaardigheid en noodzakelijkheid daarvan niet kon betwisten. De door ons toegestoken hand werd geweigerd en het ontwerp in een zeer belangrijk opzicht nog verslechterd. Thans gereed ons eindoordeel over dit wetsontwerp te bepalen, protesteren wij in naam van het kind des armen tegen den hardnekkigen tegenstand, dien wij bij de verbonden rechterzijde, bij het meer conservatieve gedeelte der liberale partij en bij de Regering hebben ontmoet.
Uit medegevoel voor de mingegoeden, die men tot oeconomische offers dwingt, zonder eenig streven om hun daarin te gemoet te komen terwijl van het verplichte volksonderwijs, door verwerping van dit door zijn or voldoenden leertijd en talrijke vrijstellingen, al te onvolledig geworden schijnwetje op den duur meer gebaat dan geschaad zal worden, daar zij eerder zal den tot werkelijken leerplicht op het door ons ingenomen sociale standpunt, he eenige waarop afdoende regeling mogelijk is, ter wille van volksontwikkeling en van sociale hervorming, achten wij ons verplicht aan dit wetsontwerp onze stem te onthouden.
De heer Van Karnebeek: Mijnheer de Voorzitter! Ik gevoel mij gedwongen het voorbeeld van anderen te volgen, door met een enkel woord mijne stem over dit wetsontwerp te motiveeren, die tot mijn leedwezen zal zijn een stem tegen het wetsontwerp. De reden daarvan is deze, dat er tegen het verlangen van de Regering, bij amendement in art. 35 aangenomen is een bepaling waardoor, naar mijn meening, in beginsel aanvaard wordt het stelsel van schoolvoeding en schoolkleeding.
Het wetsontwerp wordt in stemming gebracht en met 50 tegen 49 stemmen aangenomen.
Voor hebben gestemd de heeren Lieftinck, Van Gijn, Groen van Waarder, Smeenge, Hennequin, De Beaufort, Kerdijk, Bouman, Fokker, Pijnacker Hordijk, Hartogh, van Raalte, Schepel, Kolkman, Lely, Goeman Borgesius, De Klerk, Heldt, Veegens, Tijdeman, Rink, Tak van Poortvliet, Conrad, Goekoop, van Kerkwijk, Zijlma, Tijdens, Schaafsma, Houwing, Drucker, Schaepman, Kool, Ferf, de Boer, Willinge, Pyttersen, Mees, Knijff, van Deinse, Van Bylandt (Gouda), Geertsema, Rethaan Macaré, Van Gilse, Roessingh, Verhey, Ketelaar, Nolting, Meesters, Hesselink van Suchtelen en de Voorzitter.
Tegen hebben gestemd de heeren Van Basten Batenburg, Van der Borch van Verwolde, Van der Kun, 't Hooft, Brummelkamp, Schaper, Van Asch van Wijck (Wijk bij Duurstede), Merkelbach, Van Heemstra, Krap, De Ram, Dobbelmann, Truijen, De Ras, Van den Berch van Heemstede, Van Limburg Stirum, Harte van Tecklenburg, Van Kempen, Van Karnebeek, De Bieberstein, Michiels van Verduynen, Seret, Vermeulen, Troelsta, Van der Zwaag, De Visser, Van Dedem, Loeff, Jansen, Lucasse, van Bylandt (Apeldoorn), Van Asch van Wijck (Ede), Van Kol, Pijnappel, Kuyper, Bastert, De Waal Malefijt, Mutsaers, Travaglino, Mackay, Van de Velde, De Savornin Lohman, Van Vlijmen, Van den Heuvel, Everts, Donner, Staalman, Van Alphen en Nolens.
Handelingen 1899/1900 II, p. 1350 e.v.
Meer over
Literatuur
- Witlox Schaepman als staatsman (Amsterdam, 1960) Deel III p. 204
- P.J. Troelstra: Gedenkschriften, Amsterdam 1928 Deel II p. 185 e.v.