Hoogleraar Arabisch en islamkenner, die was gepromoveerd op een studie over de vrouw en de islam. Later hoogleraar staatsrecht in Utrecht. Wist als minister van Overzeese Rijksdelen in het derde kabinet-Drees in korte tijd de onderhandelingen met 'De West' uit het slop te trekken en was verantwoordelijk voor de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk waarbij Suriname en de Nederlandse Antillen een zelfstandiger positie kregen. Overleed in 1956 kort voor het einde van de kabinetsperiode. Een beschouwelijk academicus en een prettig onderhandelaar, die gesteld was op goede menselijke verhoudingen. In de CHU een politiek buitenbeentje.
bijzonder hoogleraar Arabisch en instellingen van de islam, Rijksuniversiteit Utrecht, van 16 november 1936 tot 1 september 1946 (benoemd bij K.B. van 13 oktober 1936, vanwege het fonds ten behoeve van de Indologische Studiën)
belast met de waarneming van de bijzondere leerstoel in het Indisch staatsrecht, Rijksuniversiteit Utrecht, van 1942 tot 1946
hoogleraar staats- en administatiefrecht en wijsbegeerte van het recht, Rijksuniversiteit Utrecht, van 1 september 1946 tot 1 september 1952
raadsheer Bijzondere Raad van Cassatie, van september 1947 tot 2 september 1952
minister van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, van 2 september 1952 tot 1 januari 1953 (naam gewijzigd bij K.B. van 7 november 1952)
minister van Overzeese Rijksdelen, van 1 januari 1953 tot 18 juli 1956 (werd vanaf 18 april 1956 vanwege ziekte vervangen door Beel)
takenpakket (bewindspersoon)
Na de naamwijziging van zijn departement per 1 januari 1953 gingen aangelegenheden betreffende de Nederlands-Indonesische Unie en overige niet op de overzeese rijksdelen betrekking hebbende aangelegenheden over naar de minister van Buitenlandse Zaken, uitgezonderd Indische overheidspensioenen, culturele en onderwijsrelaties en financieel-economische betrekkingen met Indonesië
Nevenfuncties (4/8)
secretaris Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, omstreeks 1946
lid Staatscommissie tot herziening van de Grondwet (Staatscommissie-Van Schaik), van 28 april 1950 tot april 1953
lid Nederlandse delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 1950
voorzitter speciale commissie voor de minder-ontwikkelde gebieden, Verenigde Naties, 1950
U ziet een selectie van de nevenfuncties. In de uitgebreide versie is een overzicht van nevenfuncties in te zien.
Opleiding
In de uitgebreide versie is een overzicht van de opleiding(en) opgenomen.
Activiteiten
als bewindspersoon (beleidsmatig)
Tijdens zijn ministerschap kwam het Statuut voor het Koninkrijk tot stand, op grond van de wet aanvaarding Statuut van het Koninkrijk (Stb. 503) van 28 oktober 1954. Daardoor werden Suriname en de Nederlandse Antillen zelfstandige delen van het Koninkrijk, met een eigen regering. Er komt een Koninkrijksregering waarin de beide landsdelen zijn vertegenwoordigd via een gevolmachtigd minister. De rijksdelen krijgen zelfbeschikkingsrecht. Het statuut werd plechtig afgekondigd (Stb. 596) en trad in werking op 29 december 1954, op grond van een buitengewoon KB van 15 december 1954. (3.517)
als bewindspersoon (wetgeving)
Bracht in 1955 de Wet Bewindsregeling Nieuw-Guinea tot stand. Deze bevatte bepalingen over de geldigheid van wettelijke regelingen in Nieuw-Guinea, de inrichting van het bestuur (Gouverneur, ordonnanties, Raad van Diensthoofden, Nieuw-Guinea Raad, begroting, bestuursindeling) en het rechtswezen. Het wetsvoorstel was in 1950 ingediend door minister Van Maarseveen. (1.710)
Wetenswaardigheden
algemeen
Bracht in juli 1953 een bezoek aan Nederlands Nieuw-Guinea en Australië om over economische ontwikkeling van Nieuw-Guinea te spreken
In 1955 openbaarde zich bij hem een ernstige longziekte. Hij was in december 1955 voor het laatst in de Tweede Kamer aanwezig.
Tijdens zijn ziekte vergaderden een aantal ministers enkele keren bij hem thuis. Was sedert 18 april 1956 op non-actief.
uit de privésfeer
Eén van zijn hoogleraren was prof. P.A. Diepenhorst, Eerste Kamerlid voor de ARP
Een zoon van hem was wethouder van Utrecht
Getrouwd met nicht van H. Bavinck, Eerste Kamerlid voor de ARP
anekdotes en citaten
Toen hij minister werd, zou hij tegen zijn kinderen hebben gezegd: "Je moet er maar op bedacht zijn dat je vader binnenkort zal worden uitgemaakt voor schurk, prul en landverrader en misschien wel voor alledrie tegelijk, maar dat moet je maar niet allemaal geloven".
Zijn partijgenoot prof. Gerretson beschuldigde hem in de Eerste Kamer van landverraad en noemde hem een "onwaardig minister".
verkiezingen
Was in 1956 bij de Tweede Kamerverkiezingen tiende op de CHU-kandidatenlijst
Publicaties van/over
literatuur/documentatie
C. Debrot, "Bij de begrafenis van minister Kernkamp" (1956)
C. van Baalen en J. Ramakers (red.), "Het kabinet-Drees III 1952-1956. Barsten in de brede basis", 39
Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld (1938)
Wie is dat? 1956
Familie/gezin
In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.