Als de rook om je hoofd is verdwenen

31 juli 2015, column Bert van den Braak

In de afgelopen dertig, veertig jaar is er onnoemlijk veel veranderd in onze samenleving. Dat geldt zeker voor rookgebruiken. Eén van die veranderingen kwam veertig jaar geleden tot stand en geldt als verworvenheid van de jaren zestig: het vrije gebruik van softdrugs. Niet dat daar nadien niet meer over werd gediscussieerd, maar het internationaal zo afwijkende beleid bleef gehandhaafd.

De politieke discussie over het onderscheid tussen gebruik van en handel in drugs én het onderscheid tussen hard- en softdrugs werd in 1972 geopend met een nota van de KVP-ministers Van Agt en Stuijt. Zij kondigden daarin ook wetgeving aan. Daarbij moest wel rekening worden gehouden met internationale verdragsverplichtingen tegen drugs. Een in 1975 ingediend wetsvoorstel ging dan ook niet zo ver dat hennepgebruik zou worden toegestaan. Maar bezit van een kleine hoeveelheid hennep zou voortaan in plaats van een misdrijf nog slechts als overtreding worden aangemerkt.

Bij het in februari 1976 gehouden Tweede Kamerdebat over dat door Van Agt en Irene Vorrink verdedigde wetsvoorstel werden van diverse kanten pleidooien gehouden om softdrugs geheel te legaliseren. PvdA en D66 gaven met PPR, PSP en PSP steun aan de motie-Van der Lek over legalisering van hasjgebruik, maar dat was onvoldoende voor een meerderheid. Er waren evenzeer leden - fracties waren soms verdeeld - die de liberalisering geheel afwezen. Zij vonden de risico's van alle drugsgebruik door jongeren te groot. In het debat liet minister Van Agt weten dat slechts in hoge uitzondering tot strafvervolging zou worden overgegaan. Het gedoogbeleid was geboren. Tegen het wetsvoorstel stemden een twintigtal leden (DS'70, CHU, de kleine rechtse fracties en zes leden van de VVD-fractie). De tegenstemmende liberalen vreesden dat het lichtere regime voor softdrugs de illegale drugshandel als geheel zou stimuleren.

In het debat had PvdA'er Joop Voogd het volgende beeld geschetst om op tegenstrijdigheid in het overheidsbeleid te wijzen. Zouden er bij mij thuis, zo zei hij, honderd flessen jenever staan, dan ben ik niet strafbaar, ook niet als ik ze in één maand zou consumeren (gesteld dat ik het overleef, voegde hij daaraan toe). Maar als ik een brokje van vijf gram, waarin cannabis is verwerkt, thuis heb liggen dan ben ik volgens de huidige wet strafbaar tot vier jaar gevangenis. Maar rook ik 100 sigaretten per dag, hetgeen aantoonbaar uitermate schadelijk is, dan ben ik weer niet strafbaar. Hij vroeg daarom waarom alcohol en tabak (daaraan overleden jaarlijks naar schatting 12.000 mensen) ook niet strafbaar werden gesteld.

Eigenlijk is die vraag nooit echt afdoende beantwoord. Het was evenwel niet zo dat de overheid geen oog had voor de schadelijke gevolgen van roken. In 1977 kwam staatssecretaris Hendriks van Volksgezondheid met de beleidsbrief 'Maatregelen ter beperking van het roken'. Daarin werden eerste stappen aangekondigd voor een ontmoedigingsbeleid, zoals waarschuwingsteksten op verpakkingen en beperking van de tabaksreclame. Verder zouden er maatregelen komen ter bescherming van de niet-roker, zoals uitbreiding van rookverboden in openbare gelegenheden.

Die maatregelen werden in de volgende jaren heel geleidelijk doorgevoerd en aangescherpt. In 1984 dienden de staatssecretarissen Van der Reijden en Van Zeil een wetsvoorstel in over maatregelen ter beperking van het tabaksgebruik en ter bescherming van de niet-roker. Hun opvolgers de VVD'ers Dees en Evenhuis loodsten dat voorstel door het parlement. Opmerkelijk genoeg stemde de VVD-fractie, op drie leden na, daar tegen. Na een nota van de ministers Borst en Wijers in 1996 werd de antirookwetgeving in 2002 verder aangescherpt. Werknemers kregen per 1 januari 2004 recht op een rookvrije werkplek en er kwam een rookverbod in het openbaar vervoer. Wederom was de VVD-Tweede Kamerfractie (uitgezonderd Erica Terpstra) tegen. In de Eerste Kamer was een deel van de VVD-fractie tegen. Zij hechtte aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers en betwijfelde de mogelijkheden om gedrag te sturen.

Los van die wettelijke maatregelen hadden burgers en organisaties zelf al stappen gezet om roken te beperken. Het gebruik dat tijdens vergaderingen mocht worden gerookt verdween, roken in televisie-uitzendingen werd uitgebannen en steeds meer klanten vroegen zelf in bijvoorbeeld restaurants om rookvrije gedeelten. Vorig jaar werd het rookverbod in de gehele horeca, inclusief kleine café's, wettelijk vastgelegd. Burgers en wetgevers trokken samen op. De tijd van ruimten die blauw zien van de rook ligt inmiddels ver achter ons.

Dit is de tweede van een serie zomercolumns over maatschappelijke veranderingen



Andere recente columns