Wij hebben ongelofelijke haast

11 juli 2008, column Bert van den Braak

D66-kopstuk Jan Vis pleitte kortgeleden in NRC Handelsblad voor een staatkundige hervorming die tot grotere stabiliteit moet leiden. Vis vindt dat we af moeten van de mogelijkheid tot tussentijdse Kamerontbinding, omdat die politici nog jachtiger maken dan ze toch al zijn. Met de hete adem van de kiezer in de nek willen Kamerleden nog sneller 'scoren' en neemt de instabiliteit van het politieke bestel verder toe.

Vraag is of er echt sprake is van zo'n grote instabiliteit, ook al hadden we dan in 2003 en 2006 vervroegde verkiezingen en wisselen politici elkaar sneller af. Per saldo verschilden de kabinetten-Balkenende I en II noch beleidsmatig noch qua samenstelling veel van elkaar. Het kabinet-Balkenende IV legt door de komst van PvdA en ChristenUnie wel andere accenten, maar om dat als teken van een wankele politieke situatie te beschouwen, is toch wat overdreven. Het huidige kabinet kwam bovendien vrij vlot tot stand en de kans is reëel dat het de gehele periode van vier jaar uitzit. Hoezo instabiliteit?

Opmerkelijk is dat juist een D66-kopstuk met dit geluid komt. D66 is immers mede opgericht als reactie op een regeringswisseling zonder dat de kiezers daaraan te pas waren gekomen. In 1965 viel het kabinet-Marijnen, waarna KVP en ARP hun regeringspartners VVD en CHU inruilden voor de PvdA. De snelle val van het kabinet-Cals - maar meer nog de komst van D66 - leidde ertoe dat als algemeen staatsrechtelijk beginsel werd aangenomen dat coalitiewisseling niet langer mocht plaatsvinden, zonder dat de kiezers zich eerst hadden kunnen uitspreken. Hoe een intern ingestort kabinet de gehele periode van vier jaar kan blijven functioneren of hoe een weggezonden kabinet toch maar tot de verkiezingen moet doorregeren, is mij overigens onduidelijk.

Vis heeft wel een punt als hij wijst op de 'jachtigheid' van de huidige politici. Het sterk toegenomen aantal spoeddebatten is daar een uiting van. Nu mag - sterker: moet - een parlement uiteraard inspelen op zaken die in de samenleving spelen. De stelling die Kamervoorzitter Gerdi Verbeet recentelijk innam dat spoeddebatten mogen, mits ze maar niet ten koste gaan van 'gewone' wetgevende Kamerwerkzaamheden, gaat daaraan voorbij. Het recht van interpellatie - waarvan het spoeddebat een vereenvoudigde vorm is - is in 1848 juist ingesteld om de 'gewone' wetgevende werkzaamheden te onderbreken voor actuele onderwerpen.

Vraag is wel wat de beste manier is om een spoedeisende zaak aan de orde te stellen en ook wat nu echt spoed heeft en wat misschien beter aan de hand van een brief of na overleg in een Kamercommissie aan de orde kan worden gesteld. Dat bepalen Kamerleden zelf en het is dan ook goed dat is besloten tot enige zelfreflectie op dat punt. Of de in 2004 ingevoerde regel dat 30 leden genoeg zijn om een spoeddebat of interpellatie te houden een goed besluit was, is bij dit alles niet de wezenlijke vraag.

Het gaat in wezen om de vraag hoe de Kamer (regeringsfracties en oppositie) zichzelf het beste ziet functioneren. Van den Berg en anderen hebben eerder gewezen op de drie gedaanten die een parlement heeft: die van arena, marktplaats en instituut. De tendens om voortdurend aandacht te vragen voor actuele onderwerpen wekt de indruk dat veel Kamerleden de Kamer nog vrijwel uitsluitend als arena zien. Dat is dus een plaats waar profilering plaatsvindt, tegenstanders worden belaagd en waar vooral oog is voor de publieke tribune.

De mogelijkheden voor de oppositie om zich te doen gelden, zijn, sinds het regeerakkoord grotere betekenis heeft gekregen, op veel gebieden afgenomen. Een handig opererende fractie zou echter toch kunnen proberen op andere wijze aan de weg te timmeren. Dat kan - en gebeurt - soms door gebruik te maken van het recht van initiatief. Het kan echter ook door in de Kamer, vooral bij wetgevende en beleidsbepalende debatten, ad hoc-coalities aan te gaan en door goed een spel te spelen van geven en nemen. Door de Kamer meer als marktplaats te zien, kunnen grotere successen worden bereikt dan via een vluchtig spoeddebat. Dat is ingewikkelder en kost meer tijd, maar is wel vruchtbaarder.

Want de vraag is natuurlijk: wat leveren al die spoeddebatten nu eigenlijk op? Zouden de coalitiepartijen en kabinet er echt zenuwachtig van zijn geworden en zijn het echt zulke trekkers van media-aandacht? Vraag de gemiddelde kiezer eens drie onderwerpen te noemen waarover recentelijk een spoeddebat is gehouden. Te vrezen valt dat velen het antwoord schuldig zullen blijven. Dan is na vier jaar kunnen wijzen op concreet behaalde successen - juist voor oppositiepartijen - toch veel doelmatiger en bevredigender.



Andere recente columns