Wat in de parlementaire democratie niet kan
Ooit moest ik mij ten behoeve van een toespraak voor gemeentebestuurders bezighouden met het vraagstuk ‘integriteit’. Daarbij kwam ik op het spoor van een driedeling die mij voor de analyse van dit begrip relevant leek.
Zo zijn er gedragingen in de democratie die 'niet kunnen', omdat ze in strijd zijn met wettelijke regels, hetzij strafrechtelijk hetzij bestuursrechtelijk. Daarnaast is er een categorie die weliswaar door de wet niet worden verboden, maar die in moreel opzicht discutabel zijn. Er is echter nog een derde categorie gedragingen: die zijn wettelijk toegestaan; er is ook moreel geen bezwaar tegen te maken; maar, uit het oogpunt van democratisch bestuur zijn ze ineffectief.
Een persoonlijk voorbeeld ter verduidelijking. Toen ik zou worden benoemd tot hoofddirecteur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, heb ik ontslag gevraagd als lid van de Eerste Kamer. Wettelijk was er geen beletsel om die twee functies te combineren. Ook in moreel opzicht was er geen bezwaar. Niettemin, de combinatie ‘kon niet’, omdat die mijn handelen ineffectief zou maken, zowel als lid van de Eerste Kamer als in mijn rol van pleitbezorger van het gemeentebestuur in Nederland. Gemeenten zijn immers voor vrijwel elk overheidsbeleid relevant.
In een democratie blijkt vaker dat niet alles kan wat wettelijk is toegestaan en wat ook moreel niet verwerpelijk is maar wel aan zijn doel voorbij schiet. Het roemruchte kabinet-Colijn V werd bij eerste confrontatie met de Tweede Kamer in 1939 per kerende post teruggestuurd naar koningin Wilhelmina. Het was immers een minderheidskabinet dat uitsluitend steunde op (protestantse) Antirevolutionairen, christelijk-historischen en behoudende liberalen. Het had zich er bovendien niet van vergewist of er enige steun buiten genoemde partijen voor dit kabinet was te vinden.
Colijn achtte zichzelf zo onmisbaar, dat hij ervan uitging dat iedereen in de Kamer daar zo over dacht. Op zijn minst behoorde elkeen dat te denken. Maar, zo dacht de Kamer er helemaal niet over: een meerderheid van katholieken, sociaaldemocraten en vrijzinnig-democraten stemde het kabinet weg.
Juist dezer dagen is deze effectiviteitsvraag opnieuw aan de orde. De wet verbiedt het bestaan van eenmanspartijen niet en ook het wetsvoorstel op de politieke partijen dat in bewerking is, verwerpt die niet (het intussen bekende advies van de Raad van State evenmin). Je kan ook moeilijk beweren dat een eenmanspartij zoals die van Wilders moreel onverantwoord is; je kan hoogstens tegen de missie van zijn partij morele bezwaren koesteren.
Toch 'kan' het 'niet', ook al houdt Geert Wilders al zo’n twintig jaar vol. Zijn eenmansconstructie was geen probleem, zo lang hij in de parlementaire oppositie verkeerde. Nu hij moet meeregeren worden de bezwaren zichtbaar. Rekrutering van geschikte bewindslieden blijkt een onoverkomelijk probleem, gelet op de onthutsende incompetentie van een aantal ministers en staatssecretarissen.
Wilders beschikt niet over een reservoir aan geschikte bewindslieden en ook niet over medewerkers die hun minister kunnen ondersteunen. Ook ontbreken de lokale bestuurders, die Wilders zelf en zijn bewindslieden zouden kunnen informeren. De eenmanspartij blijkt, nu het erop aankomt, niet in staat doelgericht te functioneren. Een democratische partij lijkt soms misschien vanuit één middelpunt te functioneren, maar de werkelijkheid is een stuk ingewikkelder.
Daarnaast blijkt ook een premier die geen vaste band heeft met een politieke partij ineffectief. Wettelijk mag het, moreel is er niets tegen, maar het functioneert niet. Premier Schoof is voortdurend de regie kwijt en beschikt niet over enig politiek gezag dat in een kabinet noodzakelijk is. Nu de halve begroting overhoop moet, ontbreekt niet alleen de competentie daar iets van te maken, maar gebeurt dat allemaal geheel buiten de premier en ministers om, alsof de kabinetsformatie nog steeds voortduurt. Ministers krijgen de boodschap vanuit de Kamer meegedeeld, of Kamerleden gaan hun eigen weg, zoals Wilders met zijn tocht naar Israël. Opnieuw, geheel buiten premier en kabinet om.
Jaren geleden maakte Wilders de sociaaldemocraat Job Cohen, fractievoorzitter in de oppositie, uit voor het 'schoothondje' van premier Rutte, omdat hij zich als parlementariër constructief opstelde tegenover het kabinet, het buitenlands beleid in het bijzonder. De aan niemand toebehorende minister-president ontwikkelt zich in hoog tempo tot het 'schoothondje' van Geert Wilders. De internationale positie van ons land doet er niet toe.
Over politieke effectiviteit gesproken…