‘Incontournable’
In de Belgische politiek bestaat voor de partij die na de verkiezingen onontkoombaar deel uit moet maken van de regering de term ‘incontournable’ 1). Dat hoeft niet de grootste partij te zijn, noch de grootste winnaar, zo lang er zonder haar deelname geen reële meerderheid valt te vormen.
Dat de term uit België afkomstig is, wil niet zeggen dat die in Nederland niet van toepassing zou zijn, integendeel 2). Een enkel voorbeeld: in 1994 was D66 de grote winnaar maar niet de grootste partij, maar voor elke meerderheid was zij onmisbaar. In 2006 leed de Partij van de Arbeid een verkiezingsnederlaag, zij was evenmin de grootste partij, maar een kabinet zonder sociaaldemocraten was niet mogelijk. Het is duidelijk dat een status als incontournable de betrokken partij een onevenredige machtspositie bezorgt. Zonder haar kan het niet; voorts kan zij desnoods meewerken aan een alternatieve coalitie. Dat moet onderhandelaars van andere partijen dus uiterst behoedzaam maken.
Langdurig heeft eerst de KVP en later het CDA over die positie beschikt, omdat die partijen de grootste waren en zich ideologisch tussen de belangrijkste twee andere partijen, PvdA en VVD, bevonden. De PvdA mocht in 1977 wel de grootste zijn geworden, zij kon niet voor- of achteruit zonder CDA. Maar, het CDA had bovendien een alternatief, de VVD, waarmee een meerderheid viel te vormen. Toen de PvdA de tolerantiemarge van het CDA te veel had opgerekt, kwam er geen tweede kabinet-Den Uyl maar een eerste kabinet-Van Agt.
Het merkwaardige van de huidige verkiezingsuitslag is dat opnieuw één partij incontournable is geworden, hoewel zij lang niet de grootste partij is noch de grootste winnaar. Of de duvel ermee speelt: het gaat hier opnieuw om het CDA, ooit de machtige spelverdeler in de Nederlandse politiek, maar nu ondanks haar bescheiden omvang onontkoombaar.
Er zijn varianten van meerderheidscoalities mogelijk waarin de VVD ontbreekt, hoewel zij de grootste is. Of, waarin D66 ontbreekt. In de meeste varianten is de PVV, GroenLinks en ook de SP onnodig, laat staan de PvdA, de CU en al de nog kleinere partijtjes. Daar staat tegenover dat er weinig partijen zijn die totaal irrelevant zijn, zoals dat vroeger met kleine partijen het geval was. De politieke fragmentatie die wij vandaag beleven maakt bijna elke partij politiek relevant. Maar, welke iets meer dan zuiver theoretische coalitie ook kan worden bedacht, zij komt niet toe aan een meerderheid zonder het CDA. Zelfs een minderheidskabinet kan het nauwelijks stellen zonder CDA, wil het enige duurzaamheid hebben en niet door de Tweede Kamer per kerende post worden teruggestuurd naar de Koning.
Natuurlijk, nu het CDA zoveel kleiner is geworden dan het was in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, moet het zijn tolerantiemarge een stuk verder oprekken dan destijds. Een partij met nog geen twintig zetels kan de vaderlandse politiek niet zo naar haar hand zetten als een die beschikt over meer dan vijftig zetels. Maar toch, het resultaat van coalitie-onderhandelingen moet vooral voor het CDA gunstig zijn, want er zijn desnoods alternatieven, al zijn die op eerste oog niet aanlokkelijk. Als de coalitie dan toch niet zonder CDA kan, is het niet vreemd te verwachten dat het nu besproken kabinet van VVD, D66, CDA en GroenLinks er niet zal komen. Eerder zal dan een kabinet worden bewerkstelligd van de eerste drie genoemde partijen met de Christen-Unie.
Hoe zeer men GroenLinks de eerste regeringservaring ook gunt en hoe zeer de partij er zelf ook aan toe is, niet deelnemen aan het kabinet zou althans één groot voordeel hebben: dat tegenover het kabinet een serieus te nemen oppositie staat van de gezamenlijke vier linkse partijen, GroenLinks, SP, PvdA en Partij voor de Dieren, naast de wel kleine maar ook altijd intelligent opererende SGP. Met GroenLinks in de regering blijft er van een krachtige parlementaire oppositie te weinig over: de SP zal de verleiding waarschijnlijk niet weerstaan om samen met de PVV een ‘afwijzingsfront ‘ te vormen; PvdA, Partij voor de Dieren en SGP zijn te klein om serieus tegenwicht te bieden. Verder bestaat de oppositie uit clownerie en groepsegoïsme.
Streven naar een aansprekend kabinet is belangrijk; voor de parlementaire democratie is gezaghebbende oppositie minstens zo belangrijk.
-
1)Zie J.Th.J. van den Berg, ‘Een vak apart, ook bij de buren’, column Parlement en Politiek, 4 januari 2008.
-
2)Meer daarover in: J.Th.J. van den Berg, ‘Ongeliefd en verre van onmisbaar. De Partij van de Arbeid in 2010’, in: S&D, 67 (2010), 10/11, 12 – 21.