Verhouding Tweede Kamer en kabinet

Tweede Kamer en kabinet hebben een eigen plaats in het staatsbestel, maar er bestaan ook relaties tussen beide. Een kabinet wordt gevormd op basis van de politieke krachtsverhoudingen in de Tweede Kamer. Het is gebruikelijk dat tijdens de vorming van het kabinet (de kabinetsformatie) afspraken worden gemaakt over het door het kabinet te voeren beleid. Zulke afspraken worden vastgelegd in een regeerakkoord.

De rol in het wetgevingsproces is dat de Tweede Kamer door de regering ingediende wetsvoorstellen moet goedkeuren. Maar de Kamer mag deze wetsvoorstellen ook wijzigen. Daarnaast heeft de Tweede Kamer het recht van initiatief: zij mag zelf wetsvoorstellen indienen.

De Tweede Kamer heeft verder een controlerende taak. Ernstige kritiek op een bewindspersoon of op het gehele kabinet kan tot afkeuring leiden en daarmee tot een gedwongen vertrek. Kabinet en bewindspersonen kunnen alleen aanblijven als zij het vertrouwen van een Kamermeerderheid hebben.

Contentssopgave van deze pagina:


1.

Vertrouwensregel

Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer op basis van de vertrouwensregel. Ministers en staatssecretarissen dienen het vertrouwen te genieten van een meerderheid van de Tweede Kamer. Daarbij geldt dat er vertrouwen bestaat totdat het tegendeel blijkt. De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement (lees: de Tweede Kamer). De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen per se moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt.

Bij de beoordeling van de vertrouwensvraag is van belang dat verschillend kan worden gedacht over de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid. Tevens speelt de vraag mee of een bewindspersoon redelijkerwijs iets had kunnen weten (wat hij of zij niet wist), of redelijkerwijs maatregelen had kunnen nemen (die hij of zij niet heeft genomen).

Aangezien het parlement zich bij zijn werkzaamheden voor een groot deel baseert op informatie die door het kabinet wordt verstrekt, wordt het vertrouwen van de Kamer in ieder geval geschaad als deze ontdekt dat de juistheid en de volledigheid van de verstrekte informatie te wensen overlaat.

Het kan ook gebeuren dat een bewindspersoon of het kabinet naar aanleiding van de ontwikkelingen in het debat zelf meent geen of onvoldoende vertrouwen te genieten, zonder dat de Kamer dit expliciet aangeeft. Het is ook mogelijk dat een motie van afkeuring (waarin het gevoerde of te voeren beleid wordt afgekeurd) wordt opgevat als een motie van wantrouwen.

2.

Dualisme en monisme

In Nederland mogen ministers en staatssecretarissen, behalve tijdelijk tijdens de vorming van een nieuw kabinet na de verkiezingen, geen lid van de Tweede of Eerste Kamer zijn. De achtergrond hiervan is dat het parlement een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het kabinet. Met de onafhankelijkheid wordt beoogd de controle van het parlement op het kabinet(sbeleid) te bevorderen. Zo wordt voorkomen dat kabinetsleden zichzelf moeten controleren. Een dergelijk stelsel wordt dualistisch genoemd.

In de praktijk is het gedrag van de Tweede Kamer echter minder dualistisch. Hierop bestaat veel kritiek, omdat de weinig onafhankelijke houding van de Tweede Kamer ten koste gaat van de controle op en bijsturing van het kabinet. Vooral kabinetsformaties staan op gespannen voet met het dualisme.

Sinds de jaren tachtig zijn regeerakkoorden steeds gedetailleerder. Hierdoor heeft het kabinet aan speelruimte moeten inleveren. Het Torentje, de werkkamer van de minister-president waar veelal afspraken tussen kabinet en coalitiefracties uit de Tweede Kamer worden gemaakt, staat symbool voor het gebrek aan dualisme.

De Tweede Kamer lijkt bovendien steeds vaker op de stoel van de regering plaats te nemen. Zo slagen Kamerleden er vaker in moties aan te laten nemen en maken zij regelmatig gebruik van hun initiatiefrecht.

Er bestaan ook landen met een monistisch stelsel, waar de kabinetsleden tevens parlementslid zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Verenigd Koninkrijk.

3.

Conflicten Tweede Kamer-kabinet

In de geschiedenis van het parlementaire stelsel zijn er meerdere keren conflicten ontstaan tussen het kabinet en de Tweede Kamer die tot een crisis leidden. Op 11 december 1958 kwam er een einde aan de Rooms-rode-coalitie onder leiding van minister-president Drees. De Tweede Kamer nam een door de KVP'er Lucas ingediend amendement aan waardoor enkele tijdelijke belastingverhogingen niet met twee, maar slechts met één jaar werden verlengd. Minister Hofstra (PvdA) van Financiën had het aannemen daarvan onaanvaardbaar verklaard.

Het slot van de algemene beschouwingen over de begroting voor 1967 in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 staat bekend als de Nacht van Schmelzer. Het debat eindigde namelijk met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer ingediende motie, die door het kabinet-Cals als motie van wantrouwen werd uitgelegd en die leidde tot zijn val.

Op 3 mei 1989 kwam er een einde aan bijna zeven jaar samenwerking tussen CDA en VVD onder minister-president Lubbers. De VVD-fractie kon zich niet vinden in het door het kabinet genomen besluit over afschaffing van het reiskostenforfait.

4.

Het inlichtingenrecht

Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is het beoordelen van besluiten van het kabinet (en van individuele bewindspersonen). Bij die controlerende taak wordt gebruikgemaakt van het recht op inlichtingen, een recht dat ieder individueel Tweede Kamerlid heeft en dat is vastgelegd in de Grondwet. Een minister is verplicht gehoor te geven aan een verzoek van inlichting door de Tweede Kamer, tenzij er een beroep kan worden gedaan op strijdigheid met het belang van de staat.

5.

De rol van het enquęterecht

De Tweede Kamer heeft een grondwettelijk recht van enquęte. Dat betekent dat de Kamer een onderzoek kan instellen naar een specifiek onderwerp om op die manier de regering te controleren. Ministers zijn verplicht zich te verantwoorden als de Tweede Kamer haar enquęterecht gebruikt.

Een enkele enquęte had directe politieke gevolgen. Zo traden naar aanleiding van de paspoortenquęte minister Van Eekelen en staatssecretaris Van der Linden af. Noodzakelijk is dat echter niet. Belangrijker zijn waarheidsvinding en aanbevelingen over toekomstig beleid en wetgeving. Zo leidde de enquęte over de sociale zekerheid tot een andere organisatie van toezicht op en uitvoering van de sociale zekerheid.

De harde conclusies van het rapport van de enquętecommissie Fyra waren op 28 oktober 2015 voor staatssecretaris Wilma Mansveld reden om af te treden. Zij was van 5 november 2012 tot en met 28 oktober 2015 staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu in het kabinet-Rutte II.

Op 5 februari 2002 besloot de Tweede Kamer een parlementaire enquęte in stellen naar de aard en omvang van de fraude in de bouw. Verder zou worden bekeken of Justitie voldoende in staat was hiertegen op te treden. De enquętecommissie stond onder voorzitterschap van Marijke Vos. De openbare verhoren vonden plaats van augustus tot en met september 2002. Op 12 december 2002 presenteerde de enquętecommissie haar eindrapport. Minister Korthals, toenmalig demissionair minister van Defensie, trad naar aanleiding van één van de conclusies af.

De bekendste minister die ondanks het niet verstrekken van informatie mocht aanblijven, was Gijs van Aardenne. Als minister van Economische Zaken verzweeg hij informatie over financiële garanties aan het RSV-concern, omdat hij vreesde dat die wetenschap tot hogere schadeclaims van schuldeisers zou leiden. Een Tweede Kamermeerderheid verbond in december 1984 geen consequenties aan het negatieve oordeel dat de enquętecommissie RSV daarover had uitgesproken. Van Aardenne gold sindsdien wel als 'aangeschoten wild'.

6.

Andere conflicten Tweede Kamer-bewindspersonen

De geschiedenis kent ook conflicten tussen individuele bewindspersonen en de Tweede Kamer. Aangezien het parlement zich bij zijn werkzaamheden voor een groot deel baseert op informatie die door het kabinet wordt verstrekt, wordt het vertrouwen van de Kamer geschaad als deze ontdekt dat de juistheid en de volledigheid van de verstrekte informatie te wensen overlaat.

Er zijn een aantal voorbeelden te noemen waarbij er door onjuiste of onvolledige inlichting door het kabinet een onrustige situatie ontstond in de Tweede Kamer. Voormalig minister Ivo Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Fred Teeven traden in 2015 af. Aanleiding was de afwikkeling van en informatievoorziening over een deal met topcrimineel Cees H. in 2000, de zogenoemde Teevendeal. Hoewel hun ontslag niet leidde tot de val van het kabinet, kwam het voorval de sfeer in de Tweede Kamer niet ten goede.


Meer over