Troonrede in historisch perspectief

Pas sinds de Grondwetsherziening van 1983 staat in de Grondwet dat jaarlijks door de koning(in) een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid wordt gegeven. Daarvoor bepaalde de Grondwet alleen dat de koning jaarlijks de zitting van de Staten-Generaal en eventuele buitengewone zittingen van het parlement opende. Over wat er in de troonrede moest staan, is verder niets geregeld. Het idee in 2008 om de koningin een 'visionaire' troonrede te laten voorlezen, was wat dat betreft mogelijk geweest.

Contentssopgave van deze pagina:


1.

Huidige Grondwet

Het huidige artikel 65 luidt:

Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.

2.

Historische ontwikkeling

Artikel 65 is in de Grondwet gekomen door aanneming van een wet tot wijziging van de bepalingen in de Grondwet over de werkwijze van de Staten-Generaal. Tot 1983 bepaalde de Grondwet dat de Staten-Generaal ten minste eenmaal per jaar bijeen moesten komen en dat de gewone zitting op de derde dinsdag in September werd geopend. Daarnaast kon de koning buitengewone zittingen bijeenroepen.

De Staatscommissie-Cals (1976-1971) meende dat het niet logisch was dat de vorst bepaalde wanneer de Staten-Generaal zou bijeenkomen (ook al was dit dan een formaliteit). Bovendien werd het openen en sluiten van de parlementaire zittingen als een achterhaald ritueel beschouwd. De commissie vond wel dat de traditie van Prinsjesdag en het voorlezen van de troonrede gehandhaafd moest blijven en zij stelde voor dit in de Grondwet vast te leggen.

Het kabinet-Den Uyl diende in november 1976 een wetsvoorstel in om de Grondwet overeenkomstig dit advies aan te passen. Het wetsvoorstel werd onder het opvolgende eerste kabinet-Van Agt door minister Wiegel in eerste lezing in Tweede en Eerste Kamer verdedigd.

In het parlement bestond geen bezwaar tegen de wijziging. Wel vroeg de PvdA of het niet beter zou zijn als de minister-president de troonrede, in het bijzijn van de koning(in) zou voorlezen, zodat duidelijk zou zijn dat het om plannen van het kabinet gaat. Het kabinet en een Kamermeerderheid voelde hier echter niet voor.

Het betreffende wetsvoorstel werd in beide Kamers met algemene stemmen aangenomen. Hetzelfde gold voor het in 1981 door minister Van Thijn ingediende voorstel in tweede lezing.

3.

Tot 1945: korte standaardredes

De troonrede was tot 1945 een korte door de koning voorgelezen rede bij de opening van het vergaderjaar van de Staten-Generaal. Tot 1849 was de koning zelf verantwoordelijk voor de tekst, al werd er vanaf 1843 wel over vergaderd in de ministerraad.

De rede bevatte allerlei algemene (standaard)opmerkingen over de staat van het land. Het ging daarbij bijvoorbeeld over de betrekkingen met het buitenland, eventuele militaire verrichtingen, de toestand in de koloniën en de resultaten van landbouw, nijverheid en handel. Meestal werd tevens iets gezegd over de begroting en over te nemen belastingmaatregelen. In 1822 zei de koning bijvoorbeeld:

De berekening dier uitgaven, welke aan Uwe Vergadering zal worden voorgelegd, is beneden de raming over het loopende jaar, niettegenstaande de rente van de nieuwe schuld, voor buitengewone behoeften gecreëerd, daar in is moeten worden opgenomen. Eene vermindering van opcenten zal dus mogelijk zijn.

Vanaf 1849 werden ook steeds vaker enkele beleidsvoornemens gemeld. Dit gebeurde echter altijd in beknopte zinnen. In 1857 stond in de troonrede bijvoorbeeld:

Ons gevangenis-wezen wordt met ijver onderzocht, ten einde daaromtrent, in verband met de behandeling van het Wetboek van Strafregt, dat in bewerking is, tot een vast stelsel te kunnen geraken.

En in 1899:

Voordrachten tot regeling van de samenstelling der landmacht en tot nadere wijziging en aanvulling der militiewet zullen U eerlang bereiken.

Begin twintigste eeuw werden vaker en meer van dit soort aankondigingen gedaan. Zo zei de koningin in 1919 onder meer:

Het is noodig aan enkele tijdelijke regelingen, die onder den druk der tijdsomstandigheden ontstaan zijn, een blijvend karakter te geven; daarmede zal eene algeheele herziening dier regelingen gepaard gaan. Zoo zal de Noodboschwet moeten vervangen worden door eene regeling ter voortdurende bescherming van onze bosschen en zal ter vervanging der Binnenschepenwet, eene wettelijke regeling van het Binnenscheepvaartbedrijf worden voorgesteld.

De Tweede Kamer stelde tot 1906 en de Eerste Kamer tot 1946 na de troonrede een Adres van Antwoord op dat aan de koning(in) werd aangeboden.

4.

Steeds beleidsmatiger

In november 1945 (pas toen was er weer een volledige Staten-Generaal) werd een veel langere troonrede voorgelezen dan voorheen. Het kabinet-Schermerhorn vond blijkbaar bij het eerste officiële optreden na de bezetting een uitvoerige uiteenzetting van het kabinetsbeleid wenselijk. Bovendien werd uitgebreid aandacht besteed aan het leed en de opofferingen tijdens de bezetting en bij de gevolgen van de oorlog voor de economie.

Nadien werd ook steeds stilgestaan bij internationale ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de strijd in Nederlands-Indië, de Korea-oorlog, de Europese samenwerking en dreigende conflicten met het Oostblok.

Veel meer dan voor 1945 werd aangeschonken aan de toestand van de economische ontwikkeling en de in te dienen begroting. In 1968 werd bijvoorbeeld door de koningin gezegd:

Uit de macro-economische verkenning die U heden wordt aangeboden, blijkt dat voor de komende jaren in algemene zin een gunstige ontwikkeling mogelijk is. Dit geldt ook voor het werkgelegenheidspeil. Om deze mogelijkheden te verwezenlijken zullen aan het financieel-economische beleid hoge eisen worden gesteld. Een belangrijke voorwaarde is een evenwichtige groei van lonen en andere inkomens.

Later klonken ook vaker algemene uitgangspunten van het regeringsbeleid in de troonrede door. In 1983 liet kabinet de koningin zeggen:

Het kabinet is zich bewust dat sommige daarvan burgers en groepen van burgers zeer pijnlijk treffen door achteruitgang van inkomen, door grote veranderingen in werk- en leefomstandigheden, of door het ontstaan van onzekerheid. Toch wil het kabinet de noodzakelijke ingrepen niet uit de weg gaan.

Er zijn meer voorbeelden van het schetsen van de achtergronden van het kabinetsbeleid. In 1997 werd bijvoorbeeld verontrusting uitgesproken over de ongezonde levensstijl van een toenemend aantal jongeren. In 2003 werden zorgen geuit over de cohesie in onze samenleving en in 2005 werd uitgesproken dat burgers meer betrokken moesten worden bij de Europese samenwerking. Daarmee werd een korte toelichting gegeven op voorgenomen maatregelen.

5.

Wat is de troonrede nu eigenlijk?

In 1983 werd een sinds 1814 bestaande praktijk grondwettelijk vastgelegd. Die praktijk ontwikkelde zich in de loop der jaren. Na 1945 was sprake van een geheel andere troonrede dan bijvoorbeeld in 1830 of 1910.

Maar wat nu precies onder 'een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid' is onduidelijk: het kan een opsomming van beleidsvoornemens zijn, maar het kan net zo goed gaan om een beschrijving van de 'staat van het land'. Lengte, inhoud, strekking: het is allemaal aan het kabinet om dat te bepalen, zolang het maar over 'het regeringsbeleid' gaat.


Meer over