Troonrede
De troonrede is de rede die de Koning jaarlijks op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) voorleest. Hij geeft in de troonrede een uiteenzetting van het regeringsbeleid voor het komende jaar. De Koning schrijft de tekst van de troonrede niet zelf; dat doen de ministers. Het voorlezen van de troonrede vloeit voort uit artikel 65 van de Grondwet.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Troonredes hebben geen strikte voorgeschreven opzet, maar de opbouw is wel vaak het zelfde. Er wordt een staat gegeven van het land, met name op financieel-economisch gebied. Verder komen de buitenlandse betrekkingen en specifieke onderwerpen uit de begroting aan de orde. In het verleden werd vaak een opsomming gegeven van te verwachten beleidsmaatregelen.
Sinds 1841 is het traditie dat de Troonrede wordt afgesloten met een godsdienstig element: een 'bede'. Daarmee laat de Koning weten om Gods zegen voor de leden van de Staten-Generaal te bidden. Deze bede is echter niet altijd hetzelfde gebleven, maar is in het verleden regelmatig aangepast of zelfs weggelaten. Zo kwam de bede tussen 1994 en 2002 tijdens de Paarse Kabinetten niet voor in de troonrede. Omdat sommigen vonden dat te direct Gods zegen werd toegewenst, wordt vanaf 2003 een nieuwe variant uitgesproken.
Het voorlezen van de troonrede vindt plaats in een Verenigde Vergadering van Tweede en Eerste Kamer aan het begin van het nieuwe vergaderjaar. In 1904 werd de Ridderzaal voor de eerste keer gebruikt. Daarvoor las de koningin de troonrede voor in de, nu oude, vergaderzaal van de Tweede Kamer. Daarmee werd al in 1815 begonnen, nadat één keer, in 1814, de Trêveszaal gebruikt was. Na 1904 is, op een enkele keer na, alleen nog maar de Ridderzaal gebruikt. In 2020 was er bijvoorbeeld een uitzondering, toen de Ridderzaal vanwege het coronavirus te klein bleek. Toen is uitgeweken naar de Grote Kerk in Den Haag. Dat was in 2021 opnieuw het geval.
De eerste Prinsjesdagen vonden plaats op de eerste maandag in oktober, maar vanwege de tijd die men nodig had voor de behandeling van de begrotingswetten voor het nieuwe begrotingsjaar aanving, werd in 1848 Prinsjesdag vervroegd naar de derde maandag in september. In 1887 werd in plaats van de derde maandag, de derde dinsdag gekozen opdat de Kamerleden die van ver moesten komen, dan niet meer op zondag van huis weg hoefden te gaan.
Het kwam enkele keren voor dat een troonrede (ook) op een ander moment werd voorgelezen, namelijk als er een bijzonder zitting was van de Staten-Generaal. Dat was bijvoorbeeld zo in 1884, 1917, 1922 en 1937.
De Koning leest de troonrede voor omdat hij lid is van de regering, maar hij schrijft hem niet zelf. Dat doen de ministers, die van het stuk een begrijpelijk en aansprekend verhaal maken. Mocht de Koning verhinderd zijn, dan moet de minister-president de troonrede voorlezen. We spreken dan echter niet van 'troonrede', maar van een openingsrede.
Iedere minister levert een tekst aan voor zijn of haar beleidsterrein. De minister-president en zijn ambtenaren op het ministerie van Algemene Zaken schrijven dan een concepttroonrede. Dit concept wordt in de weken voor Prinsjesdag in de wekelijkse vergadering van de ministerraad besproken en op basis daarvan zo nodig aangepast.
Het is onbekend in hoeverre de Koning invloed heeft op de tekst.
Pas sinds de Grondwetsherziening van 1983 staat in de Grondwet dat jaarlijks door de koning(in) een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid wordt gegeven. Daarvoor bepaalde de Grondwet alleen dat de koning jaarlijks de zitting van de Staten-Generaal en eventuele buitengewone zittingen van het parlement opende. Over wat er in de troonrede moest staan, is verder niets geregeld. Het idee in 2008 om de koningin een 'visionaire' troonrede te laten voorlezen, was wat dat betreft mogelijk geweest.
Meer over