Nieuwe ministeries: een merkwaardige stap
Met de komst van het nieuwe kabinet kwamen er ook drie nieuwe ministeries: Asiel en Migratie, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Klimaat en Groene Groei. De twee laatstgenoemde zijn ministeries van vicepremiers en naar verluidt zou dat een reden zijn geweest om tot instelling over te gaan. Wat de exacte waarde is van (deze) nieuwe ministeries is de vraag. Merkwaardig kan de gang van zaken gerust worden genoemd.
Nieuwe ministeries en ook het verdwijnen daarvan is geen nieuw verschijnsel. In 1848 werd begonnen met negen ministeries, waaronder die voor Rooms-Katholieke Eredienst en voor Hervormde en andere Erediensten. Die twee administratieve departementen hadden vaak geen 'eigen' minister en verdwenen in 1868. Feitelijk waren er dus zeven ministeries: Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Marine, Financiën, Oorlog en Koloniën.
Een deel van de taken van het omvangrijke ministerie van Binnenlandse Zaken werd in 1877 ondergebracht in het nieuwe ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. In 1905 volgde een splitsing van Waterstaat en Landbouw, Nijverheid en Handel. Een belangrijke uitbreiding was er in 1918 toen de nieuwe ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Arbeid werden opgericht. Onder Arbeid vielen tevens volkshuisvesting en volksgezondheid. De uitbreiding werd in 1922 deels overigens weer ongedaan gemaakt. Landbouw kwam toen weer enige tijd onder Binnenlandse Zaken.
De crisis van de jaren dertig maakte instelling van het ministerie van Sociale Zaken wenselijk, waaronder ook volksgezondheid kwam te vallen. Inmiddels waren Marine en Oorlog in 1928 verenigd tot Defensie, maar dat werd tijdens de oorlogsjaren weer gesplitst.1) Landbouw (en Visserij) had soms een eigen ministerie. Het kwam er pas definitief toen na de bevrijding voedselvoorziening topprioriteit werd. Dat kwam toen ook tot uitdrukking in de naam. In 1945 kreeg verder volkshuisvesting een eigen departement.2)
In 1952 was er voor het eerst sprake van een meer politiek ingegeven oprichting: het ministerie van Maatschappelijk Werk. Dat was nodig voor het verdelen van de posten tussen KVP en PvdA en bovendien hechtte de KVP aan dat beleidsterrein, daar waar anderen hun twijfels hadden. In 1965 zorgde overdracht van Cultuur (en Recreatie) voor het ontstaan van een nieuw 'welzijnsministerie'. Een volgende deels politiek ingegeven uitbreiding was de komst in 1971 van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (Vomil).3) Nadien verdwenen er soms weer ministeries zoals Vomil in 1982 en Volkshuisvesting in 2010.
Beleidsaccenten leidde wel geregeld tot de komst van 'ministers voor'. In 1938 maakte Grondwetswetsherziening het namelijk mogelijk ministers zonder portefeuille te benoemen. De minister-president kreeg in 1937 nog wel de beschikking over een 'eigen' ministerie: het kleine Algemene Zaken. Ministers zonder portefeuille waren echter zeker geen 'tweederangsministers'. In 1948 kreeg vicepremier Van Schaik bijvoorbeeld taken op het gebied van grondwetsherziening en staatkundige hervorming van het Koninkrijk, in 2003 werd vicepremier Thom de Graaf minister voor bestuurlijke vernieuwing en in het kabinet-Balkenende IV was André Rouvoet tevens minister voor Jeugd en Gezin. Nooit is gebleken dat de combinatie van vicepremier en 'minister voor' minderwaardig was.
De komst van nieuwe ministeries of samenvoeging (opheffing) is altijd denkbaar. Dat vergt dan reorganisatie, zelfs als het om deels kunstmatige operaties gaat. Bij Asiel en Migratie en Klimaat en Groene Groei wordt nog gekozen voor 'inwonen' bij respectievelijk Justitie en Veiligheid en Economische Zaken. Mogelijk wordt Volkshuisvesting echt zelfstandig. Dat alles brengt zeker kosten met zich mee en in het licht van de wens om te versoberen en het aantal ambtenaren te verminderen, was deze keuze vreemd en tegenstrijdig.
Dat de rijksdienst zich verdeelt in ministeries is logisch en grondwettelijk verplicht4). Hoeveel dat er moeten zijn, staat niet vast. Het zonder duidelijke gronden nieuwe ministeries instellen, is echter geen goed idee. Feitelijk was er geen ander belang mee gediend dan het 'partijpolitieke'.
-
1)Vanaf 1947 was er één minister voor beide ministeries en die werden in 1959 verenigd tot Defensie.
-
2)Ook hierbij gaf de naam prioriteit aan: 1947 Wederopbouw, 1959 Bouwnijverheid en 1965 Ruimtelijke Ordening.
-
3)Toetreding van DS'70 tot het kabinet maakte uitbreiding met twee ministers wenselijk.
-
4)Artikel 44, lid 1: Bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld.