De rol van de nieuwe oppositie

21 juni 2024, column Bert van den Braak

De verschuiving bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november was te vergelijking met die in 2002. Toen was de rechts-linksverhouding 101-49, nu is die 102-48 (CDA en ChristenUnie tel ik bij rechts mee, maar zitten feitelijk meer in het centrum). Er zijn wel verschillen. De LPF was geen PVV. Het was bovendien denkbaar geweest dat NSC in het centrum terecht was gekomen. De formatie en de uitkomst daarvan bepaalde dat zij rechts van het midden is komen te staan.

De oppositie bestaat nu, net als in 2002, hoofdzakelijk uit linkse partijen. Naast de vier regeringsfracties zitten ook SGP, JA21 en FVD (samen 9 zetels) aan de rechterzijde. Van een gesloten links oppositieblok is geen sprake. Zij is verdeeld over zes fracties en als ChristenUnie en/of CDA zich aansluiten zeven of acht. De rechtse meerderheid is er onmiskenbaar.

Alle mooie woorden over meer dualisme moeten in de praktijk nog maar worden waargemaakt en zijn twijfelachtig. Het blokkeren of zelfs afzwakken van wensen van PVV en BBB zal snel tot spanningen leiden. Wel zou er ruimte kunnen zijn voor NSC (20 zetels) om soms een afwijkende positie in te nemen. Als er steun is van de drie kleinere rechtse fracties zijn haar zetels niet nodig voor een meerderheid. PVV, VVD en BBB kunnen 'afwijken' dan makkelijk toestaan in de wetenschap dat de meerderheid toch wel is verzekerd.

Anders ligt dat (bij wetgeving) in de Eerste Kamer. Daar kunnen de vier regeringsfracties slechts rekenen op steun van 30 leden. Met de zeven zetels van JA21, SGP en FVD komt de coalitie er nog één tekort. Dan wordt de stem van OPNL, maar waarschijnlijker 50PLUS doorslaggevend. Dat doet denken aan de periode 2011-2012, toen het de SGP was die vaak de doorslag gaf bij wetgeving.1)

Je kunt dat van twee kanten bekijken. In ons stelsel is het zo dat de indirect gekozen Eerste Kamer het laatste woord heeft over wetgeving en dat de electorale verhoudingen bij de Tweede Kamer­verkiezingen er niet toedoen, ook als die van recenter datum zijn dan die van de Eerste Kamer­verkiezingen. Anderzijds kun je ook stellen dat omstreden wetgeving straks mogelijk tot stand komt dankzij steun van een partij (50PLUS) die bij die verkiezingen 51.000 stemmen (0,5 procent) behaalde en geen zetel wist te veroveren. Bovendien moet dan steun worden gezocht bij een partij die Ruslandgezind is, klimaat- en stikstofprobleem ontkent en een wegens opruiing veroordeeld Tweede Kamerlid heeft.

Het is de vraag of de rol (en taak) die de Eerste Kamer zich vaak toe-eigent (bewaking van wetgevingskwaliteit) bij de stemmingen over wetsvoorstellen tot een andere uitkomst zal leiden. De jaren 2011-2012 lieten zien, dat de papieren meerderheid (ook toen 38 zetels) vrijwel steeds de werkelijke was. Maar dan 'wint' de coalitie het getalsmatig, maar boet zij aan moreel gezag in. Op die basis wetgeving tot stand brengen, is immers weinig overtuigend.

De (linkse) oppositie heeft getalsmatig weinig kansen, maar in andere opzichten zijn die er wel degelijk. Zij kan allereerst (liefst in gezamenlijkheid) proberen 'in te breken' in de coalitie, bijvoorbeeld door met goede amendementen of initiatief­wetsvoorstellen te komen. Bovenal moet zij evenwel alternatieve plannen aandragen die ook zichtbaar zijn voor de kiezers. Een constructieve houding waar mogelijk is beter dan louter oppositie. Wel dient zij de nieuwe coalitie en coalitiepartijen moreel en rechtsstatelijk 'bij de les' te houden.

Uiteraard mag worden afgewezen wat echt onaanvaardbaar wordt gevonden. Dat geldt zeker voorstellen die berusten op onjuiste aannames of wetenschap. Algemeen wordt bijvoorbeeld erkend dat verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u de kans op dodelijke slachtoffers vergroot en de stikstofuitstoot doet toenemen. Natuurlijk moet daartegen worden geopponeerd. Dat geldt ook voor voorstellen die op financieel drijfzand zijn gebouwd of zelfs niet zijn doorgerekend.

Een verstandig kabinet neemt dergelijke kritiek ter harte in plaats van eigengereid zijn zin door te drijven. Gebruikmaken van de kleinst mogelijke meerderheid is onverstandig. Vraag is of het nieuwe kabinet zo'n opstelling zal kunnen opbrengen.


  • 1) 
    Voorbeelden zijn wetten over een heffing op de ID-kaart, bezuinigingen op de huurtoeslag, visumplicht voor vreemdelingen, intrekking inkomensregeling kunstenaars en wijziging regeling onderwijstijd.


Andere recente columns