Ministerschap, je zou ervoor op de vlucht gaan
De wijze waarop ministers worden gerekruteerd, is vaak merkwaardig. De laatste decennia ging het wel wat professioneler dan voorheen, maar voor een zo belangrijke functie gaat het om een wat schimmig proces. Nu is dat deels wel te begrijpen. Pas aan het einde van de formatie worden als regel de posten verdeeld.
Een ministerschap is geen sinecure. Minister Kernkamp verhaalde in 1954 dat hij na zijn benoeming tegen zijn kinderen had gezegd: 'Je moet er maar op bedacht zijn, dat je vader binnenkort zal worden uitgemaakt voor schurk, prul of landverrader en misschien wel voor alle drie tegelijk (...)'.1) Toen hij zijn woorden sprak was er nog sprake van grote gezagstrouw en waren er geen social media. Tegenwoordig kun je - of het nu komt door beleid of andere zaken - snel onderwerp worden van publiek debat of erger.
Een ministerschap vraagt veel: politiek gevoel, compromisbereidheid, verantwoordelijkheid, incasseringsvermogen, stressbestendigheid, teamspeler zijn, gevoel voor publiciteit en een goede conditie. De bereidheid om minister te worden, is geen vanzelfsprekendheid. Uiteraard is bekwaamheid (dossierkennis) eveneens een essentiële vereiste. Weliswaar zijn er altijd goede ambtenaren en (vaak) enkele adviseurs die ondersteuning bieden, maar het vermogen om je snel zaken 'eigen' te maken en goede antwoorden te geven op indringende vragen, is onmisbaar. Ga er maar aanstaan om bijvoorbeeld na terugkomst van een lange vergadering in Brussel nog eens beleid in de Tweede Kamer te moeten verdedigen.
In het verleden bleek het vinden van ministers vaak lastig. In de negentiende eeuw kwam het geregeld voor dat pas de vierde of vijfde kandidaat zich bereid verklaarde.2) Maar ook in 1948, 1959, 1967 en 2002 was de bemensing een grote hobbel.3) Theo Rutten, KVP-kandidaat voor Onderwijs 'vluchtte' in augustus 1948 naar Schiermonnikoog, in de hoop gepasseerd te worden voor een ministerschap. Hij werd 'opgespoord' en benoemd.4) In 2002 leverde vooral het vinden van LPF-kandidaten problemen op.
Toen er in 1905 naar een liberale minister-president werd gezocht van een minderheidskabinet kostte dat eveneens moeite. Vijf kandidaten, onder wie Cort van der Linden en de Amsterdamse burgemeester Van Leeuwen, bedankten voor de eer. Het werd de vrij onbekende Indische bestuurder Th.H. de Meester, van wie werd gezegd dat alleen het socialistische Kamerlid Schaper hem kende, omdat hij - toen hij nog schilder was - een keer het plafond in het huis van De Meester had geverfd.
Toen de KVP in 1959, na het tijdperk van PvdA'er Drees, met een premier moest komen, leverde dat de nodige hoofdbrekens op. De voornaamste kandidaat, oud-minister Jan van den Brink, bedankte. Het werd toen de Brabantse commissaris van de koningin Jan de Quay (die overigens ook al in 1956 in beeld was). Ondanks succes zag De Quay in 1963 af van voortzetting van zijn premierschap. Aangezien Cals vanwege zijn gezondheid niet beschikbaar was, promoveerde Landbouwminister Vic Marijnen toen tot premier. Een doorslaggevend succes werd dat niet.
Pas vanaf 1971 werd een leidend politicus steeds minister-president, al kwam Ruud Lubbers in 1982 pas in beeld nadat Van Agt zich terugtrok. Lubbers was fractievoorzitter en nummer vier op de CDA-kandidatenlijst. In 2003 lanceerde de nieuwe PvdA-leider Wouter Bos kort voor de verkiezingen Job Cohen (toen burgemeester van Amsterdam) als premierskandidaat.
Tegenwoordig hebben partijen als regel lijstjes met potentiële ministers. Ook dan kunnen zich verrassingen voordoen, bijvoorbeeld omdat er nog 'te weinig' vrouwelijke ministers lijken te komen. Door verschuivingen op het laatste moment, loopt een 'zekere' kandidaat soms alsnog een benoeming mis. En uiteraard is allereerst de postenverdeling van belang.
Wie er nu ministers gaan worden, is hoogst onzeker. Een ministerschap lijkt meer dan ooit een hachelijk avontuur. Noch bij PVV, noch bij BBB en NSC zijn 'zekere' kandidaten in groten getale aanwezig. Mona Keijzer (BBB) en Eddy van Hijum of Nicolien van Vroonhoven (NSC) zijn kansrijk, maar parlementariërs passen maar beperkt bij het beoogde 'extraparlementaire' karakter. Het is koffiedik kijken. In die zin lijken we terug te keren naar vroegere praktijken, waarin iemand die toevallig beschikbaar is en wil, het ook wordt.
-
1)Handelingen Eerste Kamer 17 december 1954, p. 503
-
2)In 1883 trad W.J.L. Grobbée bijvoorbeeld als veertiende kandidaat toe tot het kabinet-Heemskerk.
-
3)In 1959 benaderde formateur De Quay bij zijn eerste formatiepoging circa 35 personen.
-
4)P.B. van der Heiden en P.G.T.W. van Griensven, 'Rutten verwerkt een mammoetje', in: P.F. Maas (ed.), Het kabinet-Drees-Van Schaik 1948-1951, Band B, p. 236