Politiek en vriendschap: voornamelijk ongemak

17 mei 2024, column J.Th.J. van den Berg

Op Hemelvaartsdag had radiozender NPO1 bedacht dat het thema ‘vriendschap’ in de programma’s centraal moest staan, dus ook in een politiek item rond lunchtijd. Mij was gevraagd daaraan mee te doen, tezamen met het Tweede Kamerlid Laura Bromet, die er aardige en tegelijk relevante waarnemingen over bood. Zij hield het bij concrete ervaringen, zodat ik wat meer ‘abstract’ te werk kon gaan; zo vulden wij elkaar zo goed mogelijk aan.

Mijn hoofdboodschap was tweeledig: vriendschap is niet goed voor de politiek en politiek is niet goed voor de vriendschap.

Dat klinkt niet erg opwekkend, maar het is wel de realiteit, al is die niet louter somber. Juist onder politieke collega’s – in de wandeling vaak ‘politieke vrienden’ genoemd – is persoonlijke vriendschap niet bevorderlijk voor succes. Persoonlijke vriendschappen leiden gemakkelijk tot onvoldoende kritische houding jegens elkaar, maar die is hard nodig omdat je in het politieke métier voortdurend alert en scherp moet blijven. Niet dat vrienden elkaar niet mogen bekritiseren, maar het kost toch meer moeite dan scherp zijn tegen politieke concurrenten en tegenstanders. Tussen persoonlijke vrienden kunnen zodoende dingen regelrecht mislopen, zoals ooit Ed van Thijn moest bekennen na de mislukte formatie van het tweede kabinet-Den Uyl dat er nooit kwam. Zijn gevoelens voor Den Uyl waren te vriendelijk, hoe begrijpelijk verder ook.

Het opvallende is dat vriendschappen over partijgrenzen heen makkelijker tot stand komen en in stand blijven dan in de eigen kring. Je weet dat de ander van jou verschillende opvattingen en ambities heeft en die neem je voor kennisgeving aan. In de persoonlijke sfeer zet je die verschillen eenvoudig opzij, praat er ook niet voortdurend over en dat is goed voor de vriendschap.

Een bijna iconisch voorbeeld van een politieke vriendschap die bestond bij de gratie van persoonlijk wantrouwen en achterdocht (zelfs wel weerzin) was de zog. ‘Troika’ in de Duitse SPD ten tijde van het kanselierschap van Willy Brandt vanaf 1969. Zijn companen waren Helmut Schmidt, toen minister van Defensie en later Brandts opvolger en Herbert Wehner, een voormalig communist die na 1945 bij de SPD was terechtgekomen en vanaf 1969 de hard gekookte fractievoorzitter in de Bondsdag werd. Overigens drie briljante geesten en kleurrijke politici.1)

Gezamenlijk waren de drie verantwoordelijk voor de succesrijkste periode in de geschiedenis van de SPD, maar persoonlijke vrienden waren het allerminst, integendeel. Maar juist dat zorgde ervoor dat de partijleiding overal op lette en voortdurend scherp bleef, ook als het even niet goed ging. Ook onder deze omstandigheden bloeiden persoonlijke vriendschappen eerder op tussen mensen die niet elkaars partijgenoten waren, zoals tussen sociaaldemocraat Willy Brandt en liberaal Walter Scheel. In Nederland kennen wij uit een iets oudere geschiedenis de moeizame verhouding tussen premier Drees en PvdA-fractievoorzitter Burger, terwijl tegelijkertijd een grote persoonlijke vriendschap groeide tussen de sociaaldemocraat Drees en de liberaal Stikker, die tussen 1948 en 1952 minister was van Buitenlandse Zaken.

Als gezegd: de politiek is vaak ook niet goed voor persoonlijke vriendschap. Vooral intern, in de kring van Kamerfracties, kan het er bij tijd en wijlen heet aan toe gaan. Het met elkaar eens worden over een standpunt kost vaak moeite, soms zelfs tranen en woedebuien. Politiek is een sterk emotionerend bedrijf. Dat kan gemakkelijk lijden tot teleurstelling in de persoonlijke relaties en tot een breuk in oude vriendschappen. Het is erg belangrijk dat er in een fractie figuren werkzaam zijn die uitgesproken ‘pacificerende talenten’ hebben en de gemoederen kunnen bedaren. Al moet erbij worden gezegd, dat er in zulk fractieverband ook sterke vriendschappen kunnen opbloeien, juist omdat de deelnemers voortdurend op elkaars lip zitten.

Al is dat soms weer niet goed voor de partnerrelaties ‘buiten de deur’. Politiek blijkt niet bevorderlijk voor het behoud van het huwelijk of vaste partnerrelatie: de parlementariër is nauwelijks thuis, vooral niet als hij of zij een eind van Den Haag woont en neemt in het weekend vaak ook werk mee. De Kamer is vergelijkbaar - zo ziet het de sociologie - met een gevangenis, internaat of kazerne: allemaal zog. ‘total institutions’. Dat zijn instellingen waarin niet alleen samen wordt gewerkt, maar ook samen wordt geleefd tot in de nachtelijke uren toe. Onvermijdelijk misschien, maar niet erg gezond.


  • 1) 
    Martin Rupps, Troika wider Willen. Wie Brandt, Wehner und Schmidt die Republik regierten, Berlin: Propyläen Verlag 2004.


Andere recente columns