De complexiteit van fuseren (2)
GroenLinks en Partij van de Arbeid zetten de eerste stapjes naar nauwe samenwerking met als mogelijk resultaat de fusie van beide partijen. Zij kiezen tot nu toe voor de weg der geleidelijkheid. In mijn vorige column heb ik uiteengezet dat ik dat een verstandige route vind. Ik heb daarbij de geschiedenis van de fusiepartij PvdA als getuige ingeroepen. Die deed het niet geleidelijk en dat bleek op korte termijn voornamelijk nadelen te hebben en op langere termijn schade te hebben toegebracht aan de pluriformiteit van die partij, waarin de sociaaldemocraten spoedig gingen domineren.
Ten dele kwam dat doordat de initiatiefnemers van 1946 hun maatschappelijke omgeving te weinig betrokken in hun gedachtenvorming. Zij mochten dan een gezonde hekel hebben aan de verzuilde geslotenheid van de Nederlandse samenleving, daarmee verdween die nog niet op bestelling. De sociaaldemocratie kende bij voorbeeld zijn eigen dagbladpers en zelfs eigen omroep. Die verdwenen niet en een groot deel van de partijleden en kiezers vonden evenmin dat die media hun tijd hadden gehad. Dat bracht de partij vrij spoedig in traditioneel sociaaldemocratisch vaarwater, ook al omdat de rest van Nederland na 1945 terugkeerde naar de eigen vertrouwde kring.
Een tweede complicatie betrof de banden met de vakbeweging. Daar was bij de fusie ook niet erg over nagedacht. De vakbeweging was zelf al opgedeeld in drie grote centrales, NVV, KAB en CNV, die resp. sociaaldemocratisch gezinde, katholieke en protestantse arbeiders verenigden. Die waren wel bereid tot samenwerken maar niet tot samengaan. Dat dwong de PvdA tot een keuze voor de vakbeweging waarmee zij de meeste verwantschap koesterde. Dat was het ‘neutrale’, in feite linkse NVV. Pas in de jaren zeventig zou Wim Kok kans zien althans de linkse en katholieke vakbeweging tot fusie te bewegen. Natuurlijk zijn intussen de banden van politieke partijen en vakbeweging veel losser geworden dan in 1946, maar de verwantschap is er nog steeds, in elk geval tussen PvdA en vakbeweging.
Daarbij komt een bijzondere derde complicatie om de hoek kijken. De vakbondsleden mogen zich in de politiek veel pluriformer opstellen, onder hen overheerst de aanhang van de PvdA en de SP. Alleen al daarom zal een nieuwe rood-groene formatie een verhouding moeten ontwikkelen met de SP. Die hoort vanouds tot het ‘linkse drietal’ van de Nederlandse politiek. Uiteendrijven van SP en PvdA zou niet alleen schade toebrengen aan beide partijen maar ook aan de kracht van de FNV, nog altijd veruit de grootste vakcentrale.
Onmiskenbaar is het de SP die zich nu afzet tegen GroenLinks en Partij van de Arbeid, in de hoop van de integratie van die twee te profiteren. Dat kan je kortzichtig vinden, maar het is de realiteit. Daar kan maar op twee manieren iets aan worden gedaan: door de SP regelmatig uit te dagen uit haar schuttersputje te komen en mee te doen. Of, door een programma te formuleren dat de aanhang van de SP ervan overtuigt dat ze beter de kant van PvdA en GroenLinks kan kiezen. Dat legt een zware verantwoordelijkheid bij vooral de PvdA. Het gevaar van een rood-groene fusie zit erin dat de nieuwe partij zich al te milieugericht gaat gedragen – leve de windturbine! - en daardoor het vacuüm schept waarin de SP kan groeien.
Juist het scherp letten op de ‘broederschap’ met de verwante organisaties bewoog een man als Drees wel mee te doen aan de Doorbraak maar de banden met die organisaties niet te verliezen. De verzuiling mag intussen zijn opgeheven; het belang van die verwantschap kan maar beter niet worden onderschat. Een partij is immers nooit zomaar een partij; zij is verstrengeld met een keur aan maatschappelijke organisaties en bewegingen. Dat bepaalt haar sterkte op lange termijn. Dat geldt niet alleen voor de vakbeweging maar ook voor verenigingen op het terrein van milieubehoud en de cultuur. Daar wordt fuseren niet makkelijker van maar waarschijnlijk wel duurzamer.
Dan is er nog de vierde complicatie die bestaat in de internationale, vooral Europese, politieke verbanden. Waar wordt een groenrode fusiepartij te zijner tijd lid van: de grote Europese socialistische familie of de ecologische partij in, bij voorbeeld, het Europese Parlement? Die twee ‘internationales’ zullen waarschijnlijk eisen dat een keuze wordt gemaakt. Zeker, het is niet een probleem voor de korte termijn, maar op den duur wordt kiezen onvermijdelijk.
Dit is de tweede column in een serie van twee over de samenwerking van PvdA en GroenLinks.