Poging drie, vier, vijf...
De afgelopen periode stonden in het parlement twee onderwerpen volop in de belangstelling: de huurverhoging en de zorgsector. Wat dat laatste betreft, ging het vooral om de vraag of werkenden in die sector structureel beter moeten worden beloond. In beide gevallen werd er een reeks moties in stemming gebracht, waarbij, waar het de huren betrof, ook de Eerste Kamer een flinke duit in het zakje deed. Herhaalde pogingen om iets te bereiken zijn bepaald geen nieuw of opmerkelijk verschijnsel, maar dat dit kort achterelkaar gebeurt in Kamers met gelijke politieke samenstelling, is dat wel.
In het verleden zijn wel enkele voorbeelden te vinden van 'herhaling'. Toen, vanaf 1979, de kwestie van eventuele plaatsing van kernwapens (kruisraketten) speelde, ondernamen de linkse oppositiepartijen diverse pogingen om de Tweede Kamer zich daartegen te laten uitspreken. Bij een eerste stemming in december 1979, voorafgaand aan het NAVO-beraad over de kwestie, was er een zekere opening in het regeringskamp. Van de CDA-fractie stemden tien leden vóór een, aangenomen, motie-Stemerdink/Brinkhorst die zich tegen productie en plaatsing keerde. Het kabinet-Van Agt voerde die motie slechts ten dele uit. De oppositie trachtte in het debat over de uitkomst van het NAVO-beraad de eerdere uitspraak te herhalen. Toen stemden alle CDA-leden daar echter tegen. Ook de jaren daarna bleef de oppositie herhaaldelijk proberen CDA-dissidenten aan haar zijde te krijgen. Dat lukte slechts ten dele en steeds in onvoldoende mate.
Het staat iedere partij, en zeker oppositiepartijen, vrij om meer dan eens te trachten een meerderheid te verkrijgen voor voorstellen. Soms is de overweging: wie weet is de uitkomst dit keer anders, bijvoorbeeld als er in een fractie verdeeldheid dreigt. Nadat de SGP in 1922 in de Tweede Kamer verscheen, werd direct getracht een einde te maken aan het in 1916 herstelde gezantschap bij de Paus. SGP-voorman Kersten diende een amendement in op de begroting van Buitenlandse Zaken en hij zou dat jaarlijks herhalen. Na de verkiezingen van 1925 werd wederom een poging gedaan. Er waren immers nieuwe verhoudingen. Ditmaal kwam er onverwacht succes, omdat de VDB-fractie - voorheen vóór behoud van het gezantschap - louter vanwege politieke redenen steun gaf aan het SGP-amendement. Toen was er wel een meerderheid en het kabinet-Colijn viel.
Een minstens zo pregnant voorbeeld van het herhaald pogen succes te behalen, was er bij de kwestie van de zomertijd. Met name de vertegenwoordiger van de Plattelandersbond, A. ('Boer') Braat, liet zich daarbij gelden. Tussen 1921 en 1926 diende hij liefst vijf keer een vrijwel gelijkluidend initiatiefvoorstel in om de zomertijd af te schaffen. In dezelfde periode waren er overigens ook overeenkomstige voorstellen van regeringszijde. Geen daarvan haalde de eindstreep. Soms lag de Tweede Kamer dwars en een enkele keer de Eerste Kamer.
Het is goed denkbaar dat een dergelijk patroon zich zal voordoen bij het verbod op ritueel slachten. Een door Partij voor de Dieren-voorvrouw Marianne Thieme verdedigd voorstel werd in 2012 met klein verschil door de Eerste Kamer verworpen. Inmiddels ligt er sinds 2018 een nieuw voorstel van gelijke strekking. Het is goed denkbaar dat (eventuele) verwerping niet de laatste poging zal zijn. En SP'er Van Raak ondernam recent een nieuwe poging om een correctief referendum grondwettelijk mogelijk te maken. Dat was eveneens een herhaling, na de mislukking onder Paars II in 1999 en de verwerping in 2017 van een door Van Raak ingediend tweedelezing-voorstel (nadat D66, PvdA en GroenLinks weigerden de verdediging op zich te nemen).
Voor wetgeving (en amendering) geldt dat aanneming van een voorstel meestal direct consequenties heeft. Een door beide Kamers aangenomen initiatiefvoorstel wordt als regel bekrachtigd en amendering leidt direct tot aanpassing van het wetsvoorstel. Amendering van een ontwerp-begroting - zoals het amendement-Kersten/Zandt over het gezantschap in 1925 - heeft zelfs een nog directere werking, omdat, anders dan gewone wetsvoorstellen, intrekking nauwelijks een optie is. Voor herhaalde pogingen is dan veel te zeggen, zeker als verkiezingen tot andere krachtsverhoudingen hebben geleid.
Voor moties geldt dat niet. Het was denkbaar dat bijvoorbeeld de vierde poging was geslaagd om een motie aangenomen te krijgen over structurele beloning van het zorgpersoneel. Maar dat was dan niet meer geweest dan een 'signaal'. Als aanneming had plaatsgevonden in een verre van voltallige Kamer, was de betekenis nog geringer geweest (afgezien dan van de beeldvorming). Drie of vier keer in eenzelfde parlementaire periode een identieke motie indienen, heeft iets krampachtigs. Het is tegen beter weten in zoeken naar een meerderheid die er niet is en ook niet zal komen. Dat verdient geen schoonheidsprijs.