Veldkamp: 'groot' of zwaargewicht?
Bij de laatste in de reeks 'grote ministers, Gerard Veldkamp, kan zeker de vraag worden gesteld: wat maakte een minister nu 'groot'? Veldkamp was in de jaren 1952-1967 onbetwist een belangrijk wetgever. Ik noem: de Algemene Kinderbijslagwet, de wet over het sociaal minimum, de Ziekenfondswet, de Wet Werkloosheidsvoorziening en de Wet op de arbeidsongeschiktheid. En er waren er nog meer met het nodige belang. Desalniettemin de vraag: hoort hij in het rijtje thuis?
Mansholt en Lieftinck hadden te maken met zware omstandigheden. Dat gold voor Veldkamp niet. Hij was minister in een tijd van hoogconjunctuur, waarin opbouw van de sociale welvaartsstaat niet alleen onomstreden was, maar ook financieel haalbaar. Veel wetgeving kwam zonder al te veel oppositie tot stand. Alleen bij de Kinderbijslagwet keerde oppositiepartij PvdA zich tegen het wetsvoorstel, omdat zij een gelijke regeling voor loontrekkenden en zelfstandigen wenste en gedeeltelijke financiering uit de staatskas verlangde.
En er waren meer ministers, die (veel) belangrijke wetgeving tot stand brachten. Ik noem Aalberse1) met zijn Arbeidswet en socialeverzekeringswetten; Donker en Korthals Altes, die op het gebied van justitie veel tot stand brachten, Klompé met haar Algemene Bijstandswet en Cals die alleen al door zijn Mammoetwet furore maakte.
Tegenover de aarzeling staat niet alleen Veldkamps belangrijke wetgeving, maar ook zijn krachtdadige optreden als minister. Zijn dominante persoonlijkheid maakte dat in zijn eigen partij, de KVP, de nodige aarzelingen overwonnen moesten worden vóór hij ministeriabel werd bevonden. In 1959, bij het aantreden van het kabinet-De Quay, was Veldkamp doelbewust gepasseerd. De KVP vond - na lang zoeken - in de persoon van Charles van Rooy een minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Toen Van Rooy in 1961 vastliep met de door hem verdedigde Kinderbijslagwet vroeg De Quay, na enige aarzeling, Veldkamp om hem op te volgen. Veldkamp stemde pas toe, nadat aan enkele door hem gestelde voorwaarden tegemoet was gekomen. Zo nam hij zelf de loonpolitiek over van staatssecretaris Roolvink en bedong hij dat het kabinet en de coalitiepartijen zich achter een door hem opgestelde oplossing voor de kinderbijslag schaarden.
Veldkamp werd in oktober 1952 al op 31-jarige leeftijd staatssecretaris van Economische Zaken. Hij had bij de Raad van Arbeid in zijn woonplaats Breda gewerkt en was in die plaats ook (vanaf zijn achtentwintigste) gemeenteraadslid. In 1950 werd hij ambtenaar op Sociale Zaken. Hoewel geen echte vakbondsman, gold hij wel als een exponent van de katholieke vakbeweging. Die positie zou tijdens zijn latere ministerschap van grote betekenis blijken.
Als staatssecretaris voor middenstandsaangelegenheden en toerisme zette hij, via nota's, die beide sectoren op de politieke kaart. Hij bracht verder bijvoorbeeld de Vestigingswet Kleinbedrijf en de Wet op het afbetalingsstelsel in het Staatsblad. Toen hij in mei 1959 geen minister werd, gold hij als 'zwaargewicht' onder de staatssecretarissen. In de politiek-gevoelige omroepkwestie speelde hij een rol, toen hij in een samen met Y. Scholten opgestelde nota invoering voorstelde van een commercieel televisienet, naast het bestaande publieke net.
Soms gooide hij zijn politieke gewicht in de schaal. In de formatie van het kabinet-Marijnen was bemiddeling nodig om hem over de streep te trekken om opnieuw minister te worden. Door dat te doen, wist hij zich vanaf het begin een krachtige positie in het kabinet te verwerven tegenover de VVD. Zijn band met de (katholieke) vakbeweging hielp daarbij. Zijn overgang van het kabinet-Marijnen naar het 'linkse' kabinet-Cals was dan ook onomstreden. De PvdA zag hem in veel opzichten als bondgenoot. Zijn 'linkse' imago weerhield hem er overigens niet van om in 1966, na de breuk met de PvdA, over te gaan naar het kabinet-Zijlstra.
De vraag of een minister 'groot' was, hangt samen met diens wetgevende prestaties en met zijn of haar persoonlijkheid. Gedacht kan worden aan politieke behendigheid, publieke optreden en eigen inbreng. De vraag of een minister een 'nationale figuur' wordt, is soms heel eenvoudig (zoals bij Lely en Lieftinck) te beantwoorden. In andere gevallen, kan daarover worden getwist. Het predicaat 'groot' betekent al evenmin dat huidige generaties deze persoon nog goed kennen. Ten onrechte, zou ik overigens zeggen.
Dit is de vijfde en laatste van een serie van vijf zomercolumns over 'grote' ministers.
biografische gegevens Gerard Veldkamp
-
1)Aan hem wijdde ik in 2007 een column