Een voorzichtige teen in het water

3 mei 2024, column J.Th.J. van den Berg

Eind april 1874, precies honderdvijftig jaar geleden, werd in de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel van wet op de kinderarbeid besproken. Het voorstel was ingediend door de nog betrekkelijk jonge liberaal, Sam van Houten. Hij had er namelijk genoeg van te wachten tot de meer behoudende liberalen in het kabinet zouden gaan handelen. De discussie over de noodzaak van een wet tegen kinderarbeid sleepte zich immers al decennia voort, maar noch Thorbecke noch zijn opvolgers in de regering waren bereid er werk van te maken. Er was de eigengereidheid van Van Houten, de ‘geavanceerd liberaal’ zoals het toen heette, voor nodig om eindelijk een voorstel van wet naar de Kamer te sturen.

Het was niet Van Houtens bedoeling het bij een voorzichtig teentje in het water te laten. In zijn voorstel bracht hij een verbod op arbeid door kinderen tot twaalf jaar samen met een leerplicht voor dezelfde leeftijdsgroep. Zonder verbod op kinderarbeid had de invoering van de leerplicht volgens hem weinig betekenis. Omgekeerd zou de beste manier van handhaving van dat verbod zijn gelegen in de plicht kinderen naar school te sturen in plaats van naar de fabriek.

Interessant is, dat zijn argumentatie wel een sociale inslag had, maar dat hij als economisch geschoolde jurist vooral economische argumenten gebruikte. Kinderarbeid, met alle schadelijke effecten voor de gezondheid, beschouwde hij als verkwisting van energie en talent, omdat zo te weinig arbeidsvermogen resteerde tegen de tijd dat deze kinderen volwassen zouden zijn geworden.

De Tweede Kamer stond niet bij Van Houtens voorstel te juichen. Nogal wat Kamerleden, zeker die van de generatie-Thorbecke, meenden dat kinderarbeid misschien wel betreurenswaardig was, maar dat het toch niet de staat was die hier moest interveniëren. Net als bij de Armenwet van 1854 was de gedachte dat de samenleving zelf dit genre problemen moest oplossen of althans verlichten. Daar kwam bij – een bekende politieke tactiek - dat veel Kamerleden vonden dat zo’n ingrijpende wet niet door parlementair initiatief tot stand moest komen, maar afkomstig diende te zijn van de regering. Ooit was aldus een initiatief-grondwetsvoorstel van Thorbecke en een aantal van zijn vrienden in 1844 ook al eens parlementair afgeserveerd.

Van Houten liet zich er niet door ontmoedigen. Zijn karakter was er naar om, als er georganiseerde tegenkracht op gang kwam, juist dan door te zetten en een standpunt van zijn collegae af te dwingen. Van Houten werd door tegenspraak gestimuleerd in plaats van ontmoedigd. In een nieuwe, grondige en boeiende biografie van Van Houten, geschreven door Coen Brummer1), wordt dat goed zichtbaar gemaakt. Het belette hem, ondanks zijn grote talenten, politiek opvolger van Thorbecke te worden.

Toch moest ook Van Houten concessies doen om zijn wetsvoorstel er bij de Kamer doorheen te krijgen. Vooral de leerplicht stuitte op grote bezwaren, vooral van conservatieve en christelijke Kamerleden die zulk een verregaande bemoeienis met het onderwijs onaanvaardbaar vonden. Ook bondgenoten van Van Houten, zoals de Maastrichtse priester Van Wijnen (die een fervent bestrijder was van de kinderarbeid in de Sphinxfabrieken van zijn stad) vond dat de leerplicht veel te ver ging. In het Kamerdebat sneuvelde dus het artikel erover om zodoende het arbeidsverbod te kunnen redden. Dat lukt weliswaar, maar met de leerplicht sneuvelde ook het voordehand liggende handhavingsmechanisme. Want, in een aparte arbeidsinspectie was in het wetsvoorstel niet voorzien, hoewel er buiten de Kamer wel voor was gepleit.

Sam van Houten kreeg zijn verbod op de kinderarbeid, maar niet toevallig ging zijn product de geschiedenis in als het ‘kinderwetje’. Het was immers een nogal mager product geworden, zonder leerplicht en zonder handhaving. De arbeidsinspectie moest wachten tot de jaren tachtig van de negentiende eeuw en er was een parlementaire enquête nodig (in 1886) om de noodzaak ervan aan te tonen. De leerplicht kwam er pas in 1900 en dan ook nog op het nippertje, want bijna alle christelijke Kamerleden bleven tegen.

Toch zullen wij ons dat magere ‘kinderwetje’, die eerste voorzichtige teen in het water, van Van Houten blijven herinneren. Het betekende het doorbreken van de algemene weigerachtigheid om de staat een rol van betekenis toe te kennen in de totstandkoming van het sociale recht. Het zou in Nederland nog jaren tobben blijven, maar de eerste en beslissende stap was gezet.


  • 1) 
    Coen Brummer, Sam van Houten tegen de rest. Het strijdbare leven van de man van de kinderwet, Amsterdam: Prometheus 2023, 129 – 154.


Andere recente columns