Beloften en voornemens
Politici moeten voorzichtig zijn met het doen van beloften. Die les is na de 'beloften' in 2012 van VVD-leider Mark Rutte over geen nieuwe steun aan Griekenland en duizend euro erbij voor werkenden weer eens 'hard' geleerd. Dat ze niet langer zullen voorkomen, is overigens ondenkbaar. Politici zoeken electorale steun, willen zaken veranderen en de scheiding tussen wat wenselijk is en wat realiseerbaar, wordt lang niet altijd gemaakt. Loze beloften dragen echter ongetwijfeld bij aan verlies van vertrouwen van burgers in de politiek. Ze kunnen cynisme en onverschilligheid in de hand werken.
Met grote stelligheid zaken poneren blijkt vaak al snel een probleem te zijn. Politici die zeggen: als dat en dat niet gebeurt gaan we zeker niet regeren, kunnen bijdragen aan 'onregeerbaarheid' of zijn 'veroordeeld' tot een louter getuigende rol. Nu is met dat laatste op zich niks mis. De SGP en de vooroorlogse Hervormd-Gereformeerde Staatspartij streefden lange tijd naar een volgens strikt Bijbelse normen geregeerd (protestants) land. Hun stem werd gehoord, maar daar bleef het grotendeels bij. Het zelfde gold voor die van de CPN die het communisme wilde invoeren en voor de PSP die totale ontwapening nastreefde.
De Partij voor de Dieren heeft als lijn dat geen compromissen worden gesloten. Je kunt dan inderdaad stellen dat zij hun beloften zullen nakomen. Ze zullen evenmin worden gerealiseerd. Dat geldt ook voor de door de PVV beloofde sluiting van moskeeën en het verbieden van de Koran. Er is geen andere partij die de grondwettelijke vrijheid van godsdienst wil afschaffen (wat op zichzelf al een zeer langdurig en moeizaam proces zou zijn) en feitelijk zijn het loze beloften. Zoals je als PVV-leider natuurlijk ook wel kunt zeggen dat je ervoor gaat zorgen dat er minder Marokkanen komen ('nou, dan gaan we dat regelen'), die belofte nakomen is nog iets anders. Tot nu toe ontbreekt zelfs een initiatief daartoe.
In de jaren zeventig spraken de toen samenwerkende PvdA, PPR en D'66 af dat over hun gezamenlijke programma niet zou worden onderhandeld. Die belofte werd in 1971 gestand gedaan. Daardoor was regeringsdeelname echter uitgesloten. In 1972-1973 werd formeel niet onderhandeld over het programma 'Keerpunt 72', maar door het vernuft van formateur Jaap Burger, die sprak over 'actualisering' van Keerpunt, konden de drie toch met de christendemocraten gaan samenwerken in het kabinet-Den Uyl. Toen de PvdA na 1977 met ononderhandelbare punten kwam, bleken die in de praktijk vooral op papier te bestaan. Wel werd in 1981 bij de vorming van het tweede kabinet-Van Agt een kabinetscrisis 'ingebakken', omdat de PvdA bij de formatie liet vastleggen nooit te zullen instemmen met plaatsing van kruisraketten in ons land. In 1991 zei PvdA-leider en vicepremier Wim Kok dat hij ontkoppeling van lonen en uitkeringen niet zou meemaken. Die kwam er echter toch, zij het in een inkomenspakket dat die maatregel aanvaardbaar maakte. Maar Kok 'maakte het dus wel mee' en moest dat maar weer zien uit te leggen.
Het breken van beloften is bepaald niet nieuw. In oktober 1925 ontstond in de Tweede Kamer een nogal heftig incident toen VDB-fractievoorzitter Marchant over minister Colijn zei dat een door hem gedane toezegging "niets, niets, helemaal niets" waard was. Het ging toen niet over een gebroken verkiezingsbelofte, maar over een kabinetsmaatregel. Door het kabinet-Ruijs I was aan ambtenaren de garantie gegeven dat hun salaris niet zou worden gekort. Dat was in 1921 zelfs vastgelegd in artikel 40 van het bezoldigingsbesluit. Een - naar spoedig bleek - nogal lichtzinnig opgenomen bepaling. Toen de (financiële) nood aan de man kwam, trok het kabinet het artikel domweg in. Colijn, de toen voor de ambtenarensalarissen verantwoordelijke minister, had de intrekking in 1923 ondertekend maar was toen het besluit werd genomen nog geen minister. Marchant sprak hem niettemin politiek aan op die gebroken belofte. Het kostte enige weken voor beiden weer 'on speakings terms' waren.
Wie beloften doet loopt het risico ze noodgedwongen te moeten breken, dan wel buitenspel te staan.
Het zou voor verantwoordelijke politici een goed voornemen zijn om voortaan uiterst terughoudend te zijn met het doen van beloften. Alleen beloven dat zal worden geprobeerd iets voor elkaar te krijgen (een inspanningsverplichting), is eigenlijk geoorloofd. Dat draagt hopelijk bij aan herstel van vertrouwen.
Aan dat laatste zouden Kamerleden overigens op simpele wijze nog iets kunnen doen. Op de website van de Tweede Kamer zijn van alle 150 leden persoonlijke pagina's te vinden. Onder de 71 nieuwkomers zijn er echter 40 die nog niet het onderdeel biografie, loopbaan en opleiding hebben gevuld. Ik geef toe, het was sinds de verkiezingen enorm druk qua werkzaamheden, dus dan komt het er natuurlijk niet van....
Misschien een goed voornemen om die pagina alsnog te vullen? Ook dat kan bijdragen aan vertrouwen van burgers.