Tussen kritiek en respect
Wie een publiek ambt vervult of volksvertegenwoordiger is, weet dat er kritiek komt. Politiek betekent keuzes maken en uiteraard is er dan altijd kans dat sommigen het niet met je eens zijn. Die kritiek mag ook duidelijk en scherp worden geuit. Een dikke huid is eigenlijk een voorwaarde om goed als politicus te kunnen functioneren, net als het besef dat veel van wat je doet onzichtbaar blijft en dat het bereiken van resultaat vaak een kwestie van lange adem is. Het is echter goed dat er kritische media zijn, die terecht verantwoording verlangen over genomen besluiten en bewaken dat bestuurders en politici integer zijn. Dat mag zelfs met een licht wantrouwende houding.
Uiteraard hebben politici zelf een eerste verantwoordelijkheid voor hun handelen. Ongeoorloofd gedrag, in welke vorm dan ook, is niet alleen schadelijk voor henzelf maar voor het gehele politieke bedrijf. Maar ook iedere redactie die een politicus op de korrel neemt, staat steeds voor de afweging of 'een zaak' hard genoeg is. Een eerste voorwaarde is dat er voldoende gelegenheid is geboden tot weerwoord. In het verleden is meer dan eens gebleken dat zaken toch iets anders lagen dan op het eerste oog leek. Die zorgvuldigheid is te meer geboden, omdat beeldvorming over het politieke bedrijf niet minder belangrijk is dan het aankaarten van de fout van een individuele politicus.
Het vertrouwen en, breder, 'respect' bij veel burgers voor politici is gering en dat slaat terug op het gehele politieke bestel. Toch hebben wij aan dat bestel - en dus aan politici - te danken dat ons land het in heel veel opzichten prima doet. De indruk van sommigen dat het gras bij de buren veel groener is, wordt niet door feiten onderbouwd. We leven in een welvarend land, met een uitstekend zorgstelsel, goed onderwijs, goede infrastructuur, goede voorzieningen, een redelijk evenwichtige inkomensverdeling, betrouwbare rechtspraak en grote burgerlijke en persoonlijke vrijheden. Dat er altijd zaken zijn die beter kunnen of waar kritiek op kan zijn, doet daaraan niets af. Als we de afgelopen vijftig, zestig jaar vooral corrupte, incompetente en egoïstische politici hadden gehad, zou dat alles vast niet tot stand zijn gebracht. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie. Maar toch.
De notie dat het vervullen van publieke ambten en zich inzetten voor het 'algemeen' ook een opoffering betekent, lijkt daarbij maar beperkt aanwezig. Daarbij gaat het niet alleen om het je vrijwillig blootstellen aan (heftige) kritiek, maar ook om zaken als afbreukrisico en het prijsgeven van persoonlijk leven. Politici maken vaak lange dagen, hebben overvolle agenda's en zijn vaak van huis. Bestuurlijke functies kunnen heel goed ten koste gaan van het eigen welzijn. Misschien dat het besef iets toeneemt als bekend wordt dat een (bekend) politicus in zijn persoonlijk leven met een groot verlies te maken heeft gekregen. Maar er zijn uiteraard veel meer bestuurders en volksvertegenwoordigers die getroffen worden door persoonlijke drama's (ziekte, overlijden van naasten) zonder dat de buitenwereld daarvan iets weet of merkt.
Dat de waardering van ambtsdragers te wensen overlaat, blijkt regelmatig uit de geringe aandacht voor het overlijden van een voormalig bestuurder of politicus. Als tijdens de politieke loopbaan een affaire('tje) heeft gespeeld, is dat vaak het enige wat in een 'In memoriam' wordt belicht. Zelden lees je dat een oud-Kamerlid of oud-bewindspersooon grote verdiensten heeft gehad of zich bijzonder heeft ingezet om zaken voor elkaar te krijgen. Zonder iets af te willen doen aan de betekenis van Chriet Titulaer viel op dat aan diens overlijden veel meer aandacht werd besteed dan aan dat van oud-Rekenkamerpresident Saskia Stuiveling. Terwijl zij vijfendertig jaar actief was in de bestuurlijke sector, waarvan bijna dertig jaar als lid en president van de Algemene Rekenkamer. Wat haar verdiensten waren, bleef voor het grote publiek totaal onderbelicht. En natuurlijk geef ik graag toe dat het belichten van het werk van een bekende wetenschapsjournalist heel wat eenvoudiger is dan dat van een 'saaie' controleur van overheidsfunctioneren.
Dat alles betekent niet dat politici bovenmatig moeten worden ontzien. Toen Hans Wiegel in november 1980 zijn jonge echtgenote door een auto-ongeluk had verloren, was dat voor zijn politieke tegenstanders, noch voor de pers reden om hem in de verkiezingsstrijd van 1981 bovenmatig te ontzien. Begrijpelijk en terecht. Een dergelijk 'normale' opstelling is echter alleen mogelijk als er persoonlijk respect is. Daaraan lijkt het tegenwoordig wel eens te ontbreken.
Politici die inhoudelijke meningsverschillen in de persoonlijke sfeer trekken, op de man of vrouw spelen en afbreuk doen aan wederzijds respect, schaden daarmee het aanzien van de politiek. Dat is evenzeer het geval als media politici en de politiek met een vooringenomen negatieve houding benaderen. Wie lijkt te suggereren dat politiek 'een corrupte bende' is, zonder bovendien van tijd tot tijd te belichten wat er wel goed gaat, werkt wel erg mee aan een eenzijdig, maar vooral ook onjuist beeld.