Vijftig
De vijftigste verjaardag van koning Willem-Alexander is allerwege aanleiding geweest voor een eerste ‘evaluatie’ van zijn koningschap, waarmee wij nu vier jaar ervaring hebben. Goed moment voor deze columnist bij zichzelf na te gaan of zijn voorspellingen van vier jaar geleden zijn uitgekomen. Hij is daartoe in staat (tegelijk: gedwongen) omdat hem vier jaar geleden werd gevraagd zich tijdens een symposium van het Institut für Niederlande Studien in Münster over heden en toekomst van de constitutionele monarchie in Nederland uit te spreken 1).
De voorspellingen zaten er niet ver naast. Dat was geen prestatie, omdat toen al zichtbaar was waar Willem-Alexander voornemens was zijn eigen accenten te leggen. Volgens voorspelling heeft de koning het tot nu toe niet gezocht in bijzondere toespraken, maar meer in het rechtstreekse en tegelijk informele contact met burgers en hun instellingen. Waarbij hij zich veel moeite getroost – met succes - om dat contact zo ontspannen mogelijk te maken.
Voorts zoekt hij het meer dan zijn moeder bij allerlei maatschappelijke instellingen en initiatieven, niet het minst in sport en lichaamsbeweging, en laat hij de cultuur wat meer over aan de koningin. Wat voor zijn legitimatie bij brede lagen van de bevolking onmiskenbaar bevorderlijk is. Hij heeft ook een betere relatie met de ondernemingswereld dan zijn moeder, wat zichtbaar wordt in zijn bezoeken in binnen- en buitenland. Interessant daarbij is zijn belangstelling voor de voor de Nederlandse economie zo belangrijke Duitse deelstaten; hij beperkt zich niet tot communicatie met alleen de hoofdstad Berlijn.
Ten slotte is zijn optreden informeler en meer ontspannen dan dat van zijn moeder, maar hij is dan ook van een andere generatie: van hem wordt dat informele optreden ook verwacht. In zijn gesprek met Wilfried de Jong, aan de vooravond van Koningsdag, werd ook wel zichtbaar dat daar zijn kracht ligt. Op gevaar af, dat het misschien iets te weinig ‘majesteitelijk’ wordt.
Het is hoe dan ook van belang dat tot de bevolking doordringt dat ook een modern ceremonieel koningschap bestaat uit hard werken, stukken lezen en voldoen aan de plicht zich grondig te laten informeren, aan te moedigen en – in alle stilte van het beraad ‘binnen de Kroon’ – te waarschuwen. Dat laatste gebeurt, meer dan naar buiten komt en kan komen, maar het mag wel iets meer tot de buitenwacht doordringen.
Vier jaar geleden ging het in de toespraak in Münster ook over de risico’s die Willem-Alexander bedreigen. Op lange termijn, zo meende ik, is het Nederlandse koningschap mede afhankelijk van de publieke steun die buitenlandse vorsten en hun familie in eigen land krijgen. Als in de rest van Europa het koningschap in de achting van het publiek wegzakt, wordt het in Nederland ook problematisch. De internationale scène zag er in 2013 niet onverdeeld gunstig uit, vooral niet in Spanje en België, maar juist daar hebben de beide troonopvolgers hun ambt weer in aanzien weten te herstellen, vooral in Spanje. Dat risico heb ik, zo lijkt het nu, overschat.
Er zat voorts een risico in de internationale activiteit van de koning, vooral als hij de uitgesproken pro-Europese overtuigingen van zijn moeder zou overnemen en uitdragen. Die mogen legitiem en zelfs juist zijn, een belangrijk deel van de Nederlandse bevolking is er sceptischer over, om begrijpelijke redenen. Een koning kan zich niet veroorloven zulke sentimenten te negeren, ook al hoeft hij zich ook weer niet te manifesteren als een echte ‘Euroscepticus’. Hij is zich van de risico’s bewust en handelt ernaar.
Belangrijkste risico, zo opperde ik, is de houding van de Tweede Kamer jegens het koningschap. Het besef dat zij er is om het onschendbare koningschap te beschermen tegen ‘makkelijke’ kritiek en tegen de eigen behoefte te ‘scoren’ is daar niet uit voorraad leverbaar. Daarmee doel ik niet op kritiek die het product is van oprechte republikeinse overtuiging. Het gaat meer om het hypocriete gezeur over allerlei klein grut, waarbij uitgerekend D66 zich van zijn meest kleinburgerlijke kant laat zien. Waar de premier, die het allemaal moet verantwoorden, ook niet steeds op zijn heldhaftigst opereert.
Nog een geluk, dat meer dan tachtig procent van de bevolking tevreden is over Willem-Alexanders ambtsuitoefening. Daar kan hij zich door gesteund weten.
-
1)De speech is opgenomen in: J.Th.J. van den Berg, Macht verloren, gezag versterkt. Historische en staatsrechtelijke opmerkingen over het koningschap in Nederland, Amsterdam: Elsevier Boeken, 2016, 154 – 167.