Versplintering, voor en tegen

17 februari 2017, column J.Th.J. van den Berg

Nederlands eerste minister van Onderwijs was de christelijk-historische theoloog J.Th. de Visser. Hij trad in 1918 aan en bracht de nieuwe Lager-onderwijswet tot stand die noodzakelijk was geworden door de onderwijspacificatie van 1917. Toen hem de vraag werd voorgehouden of het niet beter was als de protestants-christelijke partijen en eventueel ook de RK Staatspartij zouden fuseren, sprak hij de legendarische woorden: ‘Met drie netten vangt men allicht meer vissen dan met een.’ Hij zou heel lang het gelijk aan zijn zijde houden. Tot 1967 hielden de drie grotere christelijke partijen tezamen een absolute meerderheid in de Tweede Kamer. Pas daarna werd het gescheiden optreden een probleem.

Als wij naar de omvang van die partijen destijds terug kijken met de blik van vandaag, zouden wij spreken van versplintering. De KVP was weliswaar een grote partij (rond 50 zetels in haar beste tijd), maar ARP en CHU kwamen nooit veel verder dan zo’n vijftien zetels. Hun politieke betekenis was er niet minder om. Wie onder de ouderen onder ons herinnert zich niet Jelle Zijlstra en Barend Biesheuvel (beiden ARP) of Jan de Pous en Kees Staf (CHU)?

Des te meer valt de ongerustheid op over zoveel versplintering in de huidige politieke verhoudingen, in de (altijd discutabele) opiniepeilingen nog meer dan in de realiteit van de Tweede Kamer. RTL 4 is er met zijn ‘premiersdebat’ (sowieso onzin, want wij kiezen helemaal geen premier) al lelijk over gestruikeld. Natuurlijk, wij hebben sinds het einde van de jaren zeventig een tijd lang heel overzichtelijke verhoudingen gehad met twee echt grote partijen in de Kamer, zoals CDA en PvdA en een partij-in-de-groei, de VVD. Maar, dat heeft veel korter geduurd dan in ons collectieve geheugen zit. Wij moeten weer wennen aan een veelheid van partijen die op de een of andere manier na verkiezingen moeten samenwerken.

Voordat wij daar al te vrolijk onder blijven: in gemeenteraden is de fragmentatie inderdaad een groot probleem geworden. In diverse raden – denk bij voorbeeld aan Den Haag – zijn er voor 45 zetels zo’n dertien fracties, waarvan de bestaansreden niet onmiddellijk duidelijk is. De nationale partijen zijn er alle in vertegenwoordigd, zonder veel neiging tot samen optrekken. Dan komen er nog een stel lokale partijen bij, die onderling ook niet echt fundamenteel van elkaar verschillen. Daar wordt stabiel en effectief bestuur niet makkelijker van. Voorts gaat erg veel raadstijd heen met ‘scoren’ en ‘profileren’, zonder dat iemand daar gelukkig van wordt. Dan hebben wij het nog niet over de breuken in zulke fracties tijdens de rit, waarbij ieder blijft zitten en voor zichzelf begint. Een kwaal waaraan de Tweede Kamer in de afgelopen vier jaar ook nogal heeft geleden.

Reden tot zorg is er dus zeker, maar fragmentatie van (grote) politieke stromingen biedt daarnaast ook kansen. Op één voorwaarde: dat verwante partijen elkaar opzoeken en zoveel mogelijk met elkaar samenwerken in de dagelijkse politiek; elkaar ook niet, ter wille van incidenteel gewin, voor de voeten lopen. Natuurlijk is er verschil tussen GroenLinks, Partij voor de Dieren, SP en PvdA, op (steeds groter) afstand ook D66. Uit onderzoek is bekend dat kiezers met een progressieve voorkeur steeds hun keuze maken tussen deze partijen. De volatiliteit van het kiesgedrag wordt bepaald door het feit dat die keuze per verkiezing verschillend uitpakt. Maar de stap naar de overzijde, naar VVD, CDA, laat staan PVV, wordt doorgaans niet gezet.

Wat let verwante partijen om die verschillende keuzes per keer te respecteren en tegelijk af te spreken elkaar niet voor de voeten te lopen, maar wel eigen accenten te koesteren en vervolgens na de verkiezingen samen op te trekken? Liefst in de vorm van ‘samen uit, samen thuis’? Dan hoeven kiezers ook niet meer ‘strategisch’ te stemmen, maar kunnen zij de weg van hun hart volgen, zonder schade te berokkenen aan hun politieke stroming als geheel. Zo draagt versplintering bij aan de kleurenrijkdom van de Nederlandse politiek, zonder dat moet worden gevreesd voor de bestuurbaarheid van het land.

En nog wat: het zou kunnen bijdragen aan ontspanning en geringer ‘tucht’ in eigen fractie en groter denk- en handelingsvrijheid voor individuele Kamerleden. Dat is misschien wel het beste heelmiddel tegen plat populisme.



Andere recente columns