Het karakter van de Grondwet

19 augustus 2016, column J.Th.J. van den Berg

Het denken en spreken over de Grondwet is de laatste tien jaren onmiskenbaar van karakter en betekenis gaan veranderen.

Dominant, zeker bij de staatsrechtelijke ‘vaklieden’, in parlement en Raad van State is nog immer de gedachte dat de Grondwet een sober karakter moet hebben en dat er vooral niet meer in moet staan dan nodig 1). Ten dele is dat om te vermijden dat de Grondwet aan politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de weg zou gaan staan. Dus vooral geen hooggestemde taal en geen grote idealen. Dat past wel bij een Hollandse cultuur die graag predikt maar liever afrekent.

Deze attitude is niet van vandaag of gisteren. Thorbecke, aan wie veel van de ideeën kunnen worden toegeschreven die de Grondwet tot op de dag van vandaag kenmerken, hield in zijn tijd al niet van wijsgerige inzichten (en dus discussie) in de Grondwet. Hij hield het liever praktisch en dat leidde tot een Grondwet die veel onbesproken liet en die vooral concrete staatkundige verkeersregels moest bevatten. En passant werd daarmee wel degelijk het fundament onder de democratie gelegd en de rechtsstaat gevestigd, maar het bleef allemaal impliciet.

Wie mocht denken dat Thorbecke de eerste was die er zo over dacht, vergist zich. Gijsbert Karel van Hogendorp, de vader van de Grondwet van 1814, waarop latere grondwetteksten voortborduurden, moest evenmin iets hebben van ‘een metaphysica van afgetrokken ideeën’. Hartverheffend is de tekst van de Nederlandse Grondwet dus nooit geweest.

Nooit? Dat is ook weer niet waar. Minstens één keer is de nationale volksvertegenwoordiging in staat gebleken een grondwetstekst tot stand te brengen die nu juist wel de belangrijkste idealen en beginselen van de staatsorganisatie en zelfs van een onderliggend maatschappelijk verdrag expliciet formuleerde. Dat was de ‘Staatsregeling’ van 1798, tot stand gekomen als product van de Bataafse Revolutie van 1795. Latere critici hebben die grondwet proberen af te doen als een importproduct van Franse makelij, maar dat is al lang historische onzin gebleken.

Dat de Staatsregeling geen lang leven was beschoren – in 1801 werd zij alweer vervangen - lag niet aan haar ‘declaratoire’ en symbolische karakter. De eerste generatie moderne politici bleek niet overweg te kunnen met de hindernissen van een parlementair bestuursstelsel, dat van uitvoerende bestuurders een geduld vergde waarover zij toen nog niet beschikten. Wie de Staatsregeling van 1798 nu leest en door oude formuleringen heen weet te kijken, komt een verrassend moderne tekst tegen, die goed laat zien waartoe een democratische rechtsstaat in het leven is geroepen en wat haar op hoofdzaken te doen staat. Juist het declaratoire deel maakt indruk en is het minst tijdgebonden, in tegenstelling tot de onderdelen waarin de verkeersregels van destijds zijn opgenomen.

Het kan dus wel. Wie beweert – en dat gebeurt in de dominante doctrine voortdurend – dat een grondwet in Nederland met ‘algemene bepalingen’ en ‘preambules’ niet kan, die zit er dus naast. De vraag is vervolgens: moet het ook? Dat is de vraag die in de laatste tien jaren sterk is opgekomen, onder andere onder invloed van de Nationale Conventie uit het begin van deze eeuw, die op onbehouwen wijze door opeenvolgende kabinetten-Balkenende is afgeserveerd. De ChristenUnie heeft vervolgens als enige de vlam brandend gehouden, maar werd weer gedesavoueerd door de staatscommissie-Thomassen waarin de verzamelde vakjuristen in het diepe karrespoor van Van Hogendorp en Thorbecke bleven lopen.

Het kabinet heeft nu een formulering voorgesteld die aan de eigenlijke grondwetstekst vooraf gaat en die als een soort declaratoire preambule moet fungeren: ‘De Grondwet waarborgt de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten’. Het is een heel mager tekstje om aan een andere visie over de Grondwet dan de dominante tegemoet te komen. Maar, het is een begin dat de discussie erover kan stimuleren. Maar zie, de afdeling advisering van de Raad van State komt al weer met veel bezwaren met een hoog spijkers-op-laag-watergehalte. Uiting van onuitgesproken onwil om de weg naar de meer ‘idealistische’ grondwet op te gaan?

Het kabinet heeft enige ruimte geschapen om preambule en daarmee karakter van de Grondwet breder in discussie te brengen. Als er dan toch een staatscommissie aan het werk moet, zou zij dat in haar beschouwingen kunnen betrekken.


  • 1) 
    Meer daarover in: Karin van Leeuwen, Uit het spoor van Thorbecke. Grondwetsherziening en staatsvernieuwing in naoorlogs Nederland (1945 – 1983), Amsterdam: Boom, 2013


Andere recente columns