Ketelmuziek als compensatie
De Tweede Kamer is nooit te goed geweest voor enige ketelmuziek op zijn tijd: drukte over een onderwerp dat nauwelijks parlementaire aandacht waard was. Sinds het einde van de jaren zestig is dat er niet minder op geworden.
De Rotterdamse politicoloog Van Schendelen ontwaarde destijds al een groeiend ‘parlementair activisme’ zoals hij het beleefd bleef noemen. Het aantal vragen, schriftelijk en mondeling, begon sterk te stijgen. Hetzelfde gold voor interpellaties – later spoeddebatten – en voor het gebruik van moties. Voor een deel ging het onmiskenbaar om gestegen parlementair zelfvertrouwen, vooral waarneembaar bij een destijds nieuwe partij als D66 en de door Nieuw Links wakker geschudde Partij van de Arbeid. Parlementaire instrumenten kregen er een nieuwe betekenis door. Moties werden niet pas ingediend als die grote kans van slagen hadden. Ze konden ook dienen om het verschil met andere partijen te markeren. Daarvoor was het vaak beter als ze juist niet werden aangenomen maar verworpen.
Kamervragen gingen dienen om te laten blijken dat er belang werd gehecht aan allerlei gebeurtenissen in de samenleving. Frans-Joseph van Thiel, voorzitter van de Tweede Kamer van 1963 tot 1972 wist het al: ‘Als ik ’s morgens de krant heb gelezen, weet ik al welke vragen bij mij zullen worden ingediend’. Bij Kamervragen ging en gaat het meer om de vraag dan om het antwoord. Parlementaire activiteiten namen niet slechts toe, zij kregen ook meer retorische betekenis en minder zakelijke bedoeling. Nu hoort retorica bij het parlement als de schuimkraag op het bier; daarover kan men zich dus moeilijk verbazen.
Onmiskenbaar moet elk Kamerlid om zichzelf als parlementariër na verkiezingen te kunnen continueren zelf aandacht weten op te eisen. Bij de kandidaatstelling let de eigen partij veel meer dan vóór de jaren zestig op de publicitaire talenten van de Kamerleden. Het belangrijkste medium dat partij en gekozene is gaan verbinden is de televisie geworden, veel meer dan eigen partijkanalen. Pas heel recent is daar het internet als concurrent bijgekomen, de social media in het bijzonder. Aandacht trekken temidden van permanent rumoer wordt aldoor moeilijker.
Op het individuele niveau is het spelen van ketelmuziek – het is niet mooi, maar je moet toch wat – nog wel te begrijpen. In de laatste jaren begint het ook een kwaal te worden van hele Kamerfracties. Die zijn nu een paar keer per week ‘verbijsterd, ‘onthutst’ en ‘verontwaardigd’ over, tja, waarover eigenlijk? Bijna allemaal kwesties die de meeste bewoners van het land een zorg zijn, zoals de onderhoudskosten van een schip door de krijgsmacht ooit aan koningin Beatrix geschonken, of een al dan niet onvindbaar document van vijftien jaar geleden, of de vraag wanneer de rechterlijke macht er nu wel of niet geld bij krijgt. (Dat er meer geld naar toe gaat, staat intussen al vast.)
Het pijnlijke eraan is dat de Kamer daar wekelijks uren aan kwijt is, terwijl daarbuiten van alles gebeurt dat echt belangrijk is, maar ‘waar wij nu even geen tijd voor hebben’. Vanwaar toch die voortdurende staat van opwinding en die vele grote woorden voor kleine kwesties? Een kwaal die werkelijk niet het privilege van een partij is maar van alle oppositiefracties. Niet het minst van de CU, ooit een baken van rust en nuchterheid naast de SGP, maar die vooral bij monde van haar nieuwe fractievoorzitter Gert-Jan Segers bijna geen gewone woorden meer ter beschikking lijkt te hebben.
Waarschijnlijk is de belangrijkste verklaring ervoor dat in de jaren sedert 2012 oppositiefracties zich voortdurend verplicht hebben gevoeld om mee te werken aan belangrijke hervormingen, ter beheersing van de overheidsfinanciën en van collectieve uitgaven. Dit, om er zeker van te zijn dat niet alleen de Tweede Kamer maar ook de Eerste daaraan zou meewerken. Dat is onmiskenbaar een sterke trek van de Nederlandse politiek: niet polariseren op hoofdzaken in tijden van (economische) crisis, als alleen constructieve samenwerking vruchtbaar is.
Die sterke trek heeft blijkbaar zijn prijs: de behoefte dit te compenseren door op de minder gewichtige momenten enorme ketelmuziek te produceren en te laten blijken dat oppositie voeren erg nodig is en dat er heus gepaste afstand wordt gehouden van de coalitiepartijen.
Het zal wel moeten. Maar, hartverheffend is het niet.