(On)machtig parlement
Recentelijk speelde de Tweede Kamer, en meer nog de Eerste Kamer, een belangrijke rol bij twee wetgevingsprojecten. Na een discussie die feitelijk al in 2002 begon, komt er door goed samenspel van beide Kamers en kabinet nu eindelijk een wettelijke regeling voor de bescherming van klokkenluiders. Bij de behandeling van de herziening van de Mediawet hebben beide Kamers grote invloed op de inhoud. Staatssecretaris Sander Dekker moet heel wat toegeven om steun te krijgen.
De Wet Huis voor klokkenluiders liet een zeldzaam samenspel zien tussen beide Kamers, Raad van State en kabinet. Het initiatief kwam in 2012 van de SP'er Ronald van Raak en hij kreeg bij de medeverdediging steun van diverse andere fracties. Nadat er in de Tweede Kamer in december 2013 een ruime meerderheid was (VVD, CDA en SGP stemden tegen), bleken er bij de behandeling in de Eerste Kamer in 2014 enkele formele problemen te zijn.
Fundamenteel was dat het in het wetsvoorstel opgenomen idee om het Huis voor klokkenluiders bij de Nationale ombudsman onder te brengen op grondwettelijke bezwaren stuitte. Advies van de Raad van State werd door de initiatiefnemers ter harte genomen en zij wijzigden hun voorstel op dit punt. Het Huis voor klokkenluiders krijgt de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan, met een bij koninklijk besluit benoemd bestuur. Ook voor het wegnemen van andere kritiekpunten stonden de initiatiefnemers open. Zo werd het onderscheid tussen advies en onderzoek en tussen private en publieke instellingen duidelijker en werd de verhouding tot onderzoek door inspecties, Openbaar Ministerie en toezichthouders beter geregeld. Kortom, er werd serieus ingegaan op suggesties tot verbetering.
Nadat minister Plasterk toezegde later nog met een reparatiewet te komen op het punt van de regeling van rechtsbescherming van klokkenluiders, stemden alle Eerste Kamerleden vóór het initiatiefvoorstel. Voor wie de parlementaire democratie een goed hart toedraagt, een mooi voorbeeld van waar een constructieve opstelling van alle partijen toe kan leiden. Uniek is dat overigens niet, want samenwerking van regering, regeringsfractie en oppositie komt bepaald vaker voor dan wellicht gedacht. Het blijft alleen vrijwel altijd nogal 'onzichtbaar' in de media.
Zowel uit de gang van zaken bij de klokkenluiders als bij de herziening van Mediawet, met opnieuw een sterke rol van het parlement, zou kunnen worden geconcludeerd dat het parlement dus heel 'machtig' is. Daar staan echter andere ontwikkelingen tegenover die dat weer enigszins relativeren.
De al sinds de jaren zeventig nagestreefde decentralisatie krijgt steeds meer inhoud. Van functionele decentralisatie was al sprake, doordat overheidstaken deels verzelfstandigd en deels geprivatiseerd werden. Dat verminderde bijvoorbeeld de parlementaire greep op de spoorwegen. Vanaf de kabinetten-Lubbers zijn verder belangrijke taken op het gebied van welzijn en sociale zekerheid (bijstand en re-integratie) overgeheveld naar gemeenten. In 2003 was de door toenmalig staatssecretaris Mark Rutte verdedigde Wet werk en bijstand bijvoorbeeld een belangrijke stap. Recentelijk zorgden de herziening van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de nieuwe Jeugdwet en de Participatiewet voor verdere uitbreiding van de gemeentelijke zeggenschap.
Er is een trend bij kabinetten om convenanten te sluiten met maatschappelijke organisaties of decentrale overheden om belangrijke beleidsdoelen te halen. Bij de formatie bindt een Kamermeerderheid zich verder bij belangrijke beleidspunten. Ook daarmee wordt speelruimte beperkt. Daarnaast zijn er - overigens in aantal vaak overschatte - Europese regels die de speelruimte van het nationale parlement beperken. Daarmee is vrijwillig en democratisch afstand gedaan van een zekere parlementaire zeggenschap, al kunnen bewindslieden altijd ter verantwoording worden geroepen.
Vooral door de breed gedeelde wens tot decentralisatie was het onontkoombaar dat het parlement een stuk van zijn 'macht' zag verdwijnen. Uit de voorbeelden van recente wetgevingsprojecten blijkt echter dat een 'ander' deel van die macht er nog wel degelijk is. Bij een constructieve opstelling, waarbij het parlement als 'instituut' optreedt, is er bovendien goede kans op succes.
Voor burgers is het vooral te hopen dat in gemeenten op een zelfde wijze voldoende macht kan worden 'georganiseerd' om grip te houden op de steeds belangrijker beslissingen die op dat niveau worden genomen. Ook lokaal is een 'machtige' volksvertegenwoordiging onontbeerlijk.