Koninklijke belastingvrijdom
Niet voor het eerst kwam tijdens de behandeling van de begroting van de Koning het onderwerp belastingvrijdom ter sprake. Dat gebeurde ook al in 2008, 2011, 2013 en 2014. Over de vraag of het logisch is dat de Koning over de uitkering die hij ontvangt geen belasting betaalt, mag uiteraard best worden gediscussieerd. Maar Kamerleden die dat echt willen veranderen kunnen natuurlijk zelf het initiatief nemen.
Hoe zit het precies met die vrijstelling? De huidige grondwettelijke regeling is gebaseerd op een advies uit 1969 van een commissie onder voorzitterschap van prof. D. Simons. Die stelde voor de grondwettelijke belastingvrijdom te handhaven, voor zover nuttig en nodig voor een goede uitoefening van de monarchale functies. Het werd als weinig zinvol gezien om de uitkering aan de Koning te belasten als tegelijkertijd de uitkering die nodig wordt geacht voor uitoefening van het koningschap met eenzelfde bedrag moet worden verhoogd. De belastingvrijdom bleef beperkt tot drie type inkomsten: de jaarlijkse uitkering, de vermogensbestanddelen dienstbaar aan de uitoefening van de functie (de kroonjuwelen, het servies etc.) en inkomen uit erfenis. Het tweede heeft feitelijk geen betekenis.
In de Tweede Kamer keerden de PvdA'ers Dick Dolman en Hans van den Doel zich tegen de grondwettelijke belastingvrijdom en bij de tweede lezing stemden vijf PvdA'ers tegen, onder wie Jan Schaefer en Wim Meijer. Het parlement stemde in 1972 niettemin met zeer ruime meerderheid voor. Er kwam dat jaar tevens een Wet financieel statuut, die de algehele financiële positie van het Koninklijk Huis regelde.
In 2008 werd in beide Kamers met algemene stemmen een actualisering van de Wet financieel statuut aanvaard. Onder anderen Kees Vendrik (GroenLinks) stelde toen vragen over de fiscale positie van het Koninklijk Huis. Hij betwijfelde of er wel sprake was van 'vestzak-broekzak'-situatie. Premier Balkenende verwees nog eens naar de in 1972 gekozen systematiek. Kritiek op de weinig doorzichtige wijze van presenteren van de kosten voor het Koningschap, leidde in 2010 wel tot een andere begrotingsopzet. Een commissie onder leiding van oud-minister Zalm had daarvoor aanbevelingen gedaan.
Het onderwerp belastingvrijdom keerde tezelfdertijd terug op de politieke agenda. Het was PVV'er Hero Brinkman, die in 2008 met een motie kwam waarin om herziening van de grondwettelijke artikelen werd gevraagd. Daardoor moest heffing van loon- en inkomstenbelasting over de uitkeringen aan de Koning mogelijk worden. De motie kreeg steun van SP, GroenLinks, D66, Partij voor de Dieren, VVD (!), PVV en het lid Verdonk, maar werd wel verworpen. In 2011 was het PvdA'er Jeroen Recourt die het onderwerp wederom ter tafel bracht bij de behandeling van de begroting van de Koning. Hij sneed vooral het onderwerp successierechten aan. Toen premier Rutte uitlegde dat voorkomen moet worden dat de koninklijke familie zou moeten interen op het familievermogen, ook omdat daaruit kosten worden betaald, zei Recourt "Ik concludeer dat mijn partij een ander standpunt heeft."
Dit jaar zei Recourt: "Ik wil dat de Koning net zoals iedereen met een bepaald vermogen daarover belasting gaat betalen." Ronald van Raak en Alexander Pechtold sloten zich bij hem aan. Van Raak, al sinds 2007 woordvoerder koninklijk huis van zijn fractie, vroeg toch nog maar eens aan de premier hoe het nu precies zat en ook Pechtold vroeg: "Wat hoort er eigenlijk bij die belastingvrijstellingen? De ozb? De btw? Verzekeringen?" Later stelde Van Raak de vraag: "Welke vrijstellingen zijn er, welke komen voort uit de Grondwet en welke dus niet?" en daarna: "Klopt het dat de meeste belastingvrijstellingen voor de leden van het Koninklijk Huis voortkomen uit de Grondwet?" Nee, zei de premier nog maar eens, ze komen allemaal voort uit de Grondwet. Recourt liet op dat antwoord nog volgen: "Dat gaat dus om successierechten, om erfbelasting en niet om vermogensbelasting?"
De conclusie van het debat was dat PvdA, SP en D66 alle belastingvrijstellingen willen stoppen, maar de PvdA alle behalve die welke in de Grondwet staan. Laten dergelijke vrijstellingen er nou niet zijn. Van Raak, Recourt en Pechtold dienden toch maar een motie in, waarin wordt gevraagd de belastingvrijdom af te schaffen. Dat kan dus alleen door grondwetsherziening. Het kabinet is daar zeker niet toe bereid.
Een troost voor de drie heren: als ze snel met een initiatiefvoorstel komen, kan de eerste lezing nog voor de verkiezingen van 2017 worden afgerond. Anders wordt het misschien 2021. Maar op zich zou het natuurlijk jammer zijn als ze dan mogelijk niet langer jaarlijks kunnen vragen hoe het nu precies zit met die belastingvrijdom. Of die bijvoorbeeld ook geldt voor zaken die niet in de Grondwet staan....