Haalt het kabinet 2017?
Het minste wat men van de verkiezingen voor provinciale staten kan zeggen is dat de uitkomst ervan een ingewikkelde is.
De coalitiepartijen hebben verloren: de VVD flink, de PvdA dramatisch. Vooral waar de PvdA ooit de sterkste was, in de Hollandse steden en in het noorden, kwam het verlies op een halvering neer. Toch is het kabinet-Rutte niet ‘weggestuurd’. De gedogende partijen, D66, CU en SGP, hebben alle drie gewonnen. D66 was als het ware de uitvinder van de ‘oppositie voor het kabinet’.
Zeker, in gezamenlijkheid hebben die drie gedogers het verlies van VVD en PvdA waarschijnlijk niet kunnen compenseren. Toch zegt dat niet zo veel. Zelfs het CDA immers, dat meer rechtuit oppositie voert, heeft geen behoefte aan verkiezingen. Die houding heeft aan ruime winst, ook ten opzichte van 2011, niet in de weg gestaan. Ook het weer opkrabbelende GroenLinks verlangt niet naar verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Er is kortom voor het kabinet geen enkele reden zijn portefeuilles bij Zijne Majesteit in te leveren. Dat is de paradoxale uitkomst van een verkiezing die weliswaar formeel niet over de nationale politiek ging, maar waarvan de uitslag daarvoor wel beslissend was, gelet op de samenstelling van de Eerste Kamer.
Slechts twee partijen voerden een campagne die vooral wilde afrekenen met coalitie en kabinet. De een, de SP, won stevig. De ander, Geert Wilders’ PVV, verloor min of meer. Zij won op plekken waar de PvdA het meest verloor; zij verloor waar het CDA zich het best herstelde, zoals in Limburg. PVV en SP samen komen in de Eerste Kamer echter niet in de buurt van een meerderheid. Op de koers van de PVV als antisysteempartij zal het niet veel invloed hebben. Misschien dat het de SP uitnodigt uit haar schuilhoek te komen, net als GroenLinks; hun politieke karakter is er constructief genoeg voor.
Op diverse plekken wordt nu opgemerkt dat de Eerste Kamer belangrijker en machtiger is geworden, juist omdat haar samenstelling zo afwijkt van die van de Tweede Kamer. De vraag is echter of dat echt zo is. Er is, om te beginnen, ook als vanaf juni de nieuwe Eerste Kamer aantreedt, geen eigen politieke meerderheid. Beslissend is dat de meerderheid in de Tweede Kamer daar niet is terug te vinden; maar dat was al niet het geval. De kans blijft dus bestaan dat wetsvoorstellen daar stranden, niet omdat daar een georganiseerde ‘vijandige’ meerderheid is, maar slechts omdat de steun onvoldoende is. Die steun kan worden verworven, net als afgelopen jaren, door haar al in de Tweede Kamer te organiseren. Al moet dat met nog wat meer moeite en met meer partijen dan tot nu toe. Er mag dan vanuit worden gegaan dat de Eerste Kamer alsnog meewerkt.
De paradox is dat daarmee de Eerste Kamer als een orgaan met haar eigen karakter en haar eigen zienswijze aan betekenis verliest, omdat daarvoor de ruimte verder afneemt. Zij politiseert, maar haar macht wordt er niet groter door. Ook als er langzaam een andere meerderheid zou groeien, bij voorbeeld van VVD, CDA en D66, zou die niet worden gevormd in de Eerste Kamer maar in de Tweede. Van een eigen rol voor de Eerste Kamer blijft zo steeds minder over.
VVD en PvdA hebben er op zichzelf belang bij de coalitie voort te zetten en zo groot mogelijk profijt te trekken van alle zware operaties die zij tot nu toe hebben ondernomen. Er wachten bovendien nog wel een paar belangrijke operaties op het terrein van de belastingen, maar ook in de energiepolitiek. Veel van de afgesproken hervormingen moeten trouwens nog in de samenleving landen, wat aandacht genoeg vraagt. Nu aansturen op Kamerverkiezingen zou voor beide partijen politieke zelfmoord betekenen.
En toch, haalt het kabinet 2017? Het is de vraag. Als het zijn steun in breder kring moet zoeken, dan komt het waarschijnlijk toch bij het CDA terecht, terwijl gedoogpartner D66 aanzienlijk groter is geworden. De PvdA dreigt tussen deze partijen van centrum en rechts te worden vermalen. Zo kan er gemakkelijk een moment komen dat het voor de sociaaldemocraten te gek wordt. Dat ogenblik kon wel eens ruim voor mei 2017 aanbreken.