Waarde van de rechtsstaat

30 januari 2015, column Bert van den Braak

De vrijheid van meningsuiting is niet onbegrensd. Het Wetboek van Strafrecht kent een aparte titel 'belediging', waardoor aantasting van iemands eer of goede naam, smaad en laster strafbaar worden gesteld. Verder zijn er straffen op het beledigen vanwege ras, godsdienst etc. Daaronder valt ook het aanzetten tot haat of discriminatie. Die regels vloeien mede voort uit verdragen.

Die opsomming mag niet worden veronachtzaamd bij discussies over de vrijheid van meningsuiting. Bij dat debat bestaat het risico dat - in het licht van onder meer de recente gebeurtenissen in Parijs - iemand die op grenzen wijst, het verwijt krijgt te wijken voor geweld of voor dreiging met geweld. Dat iedere vorm van geweld onvoorwaardelijk moet worden afgewezen, staat uiteraard buiten iedere discussie, maar er kunnen wel degelijk grenzen worden gesteld aan de vrijheid van meningsuiting.

De geschiedenis laat zien dat er al langer wordt geworsteld met de vraag waar en hoe een grens moet worden getrokken. Godsdienstige gevoelens hadden daarin lang een centrale plaats. Tot de initiatiefwet-Schouw/De Wit daaraan 1 maart vorig jaar een einde maakt, was ook smadelijke godslastering strafbaar. Dat verbod was er in 1932 gekomen op voorstel van minister Donner, de grootvader van de huidige vicepresident van de Raad van State. Aanleiding waren onder meer publicaties in het communistische blad De Tribune. In één ervan werd God als 'bondgenoot' van het militarisme afgeschilderd, eindigend met de woorden 'Christus op de mestvaalt, de Heilige Maagd in den stal, de Heilige Vaders naar den duivel'. In een ander nummer werd Christus aan het kruis afgebeeld met een gasmasker voor, ter bescherming van gifgassen uit een hemels 'laboratorium'.

Vraag bij de Kamerdebatten was vooral of het wel aan de regering was om een oordeel te geven over wat wel of niet toelaatbaar moest zijn. Het wetsvoorstel kwam er door met steun van alleen de christelijke partijen (uitgezonderd de SGP en twee CHU-leden). De strafbepalingen zouden echter (vrijwel) nooit worden toegepast. In de praktijk bleek de vrijheid groter dan sommigen hadden gevreesd. De samenleving legde zichzelf wel lange tijd een zekere zelfcensuur op. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw trad daarin verschuiving op.

Nog in januari 1964, toen het VARA-programma 'Zo is het toevallig ook nog eens een keer' op tamelijk onschuldige wijze religieuze symbolen gebruikte om op satirische wijze 'televisieverslaving' aan te kaarten, bleek hoe gevoelig 'religie' lag. De makers kregen te maken met ernstige beledigingen en sommigen moesten politiebescherming inroepen. Het programma was reden voor de fractievoorzitters van de vier regeringspartijen (inclusief VVD) om vragen te stellen en om aan te dringen op 'ingrijpen'.

En nog in 1985 was er discussie over het voornemen van Gedeputeerde Staten van Gelderland om bepalingen af te wijzen van enkele Veluwse gemeenten om een vloekverbod in te stellen. Minister Rietkerk antwoordde op vragen van GPV-Kamerlid Schutte dat uiteraard rekening moest worden gehouden met godsdienstige gevoelens van anderen, maar dat er geen overheidstaak lag om dat af te dwingen. In 2007 kaartte SGP'er Van der Staaij via Kamervragen een kruisigingsact aan bij een optreden van een orkest van de Koninklijke Luchtmacht. Minister Hirsch Ballin antwoordde ook toen dat een oordeel over de vraag of er sprake was van smalende godslastering aan de rechter was.

Had 'de politiek' zich in 1932 nog direct beziggehouden met grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, zij zou later erkennen dat er op dat gebied slechts een geringe rol voor haar is. De wetgever heeft de mogelijkheid geboden om belediging aan de rechter voor te leggen en dat volstaat. Door de schrapping van het strafrechtartikel is alleen de specifieke bescherming van gelovigen vervallen. Verdere beperking aan de bescherming is echter onnodig en onwenselijk.

In de dagen na de aanslag in Parijs werd de Haagse burgemeester Van Aartsen 'hypocrisie' verweten, omdat hij bij een demonstratie de vrije meningsuiting verdedigde, terwijl hij eerder zelf was gevallen over een afbeelding van hem op de website 'GeenStijl'. Los van het feit dat niet hijzelf maar het OM vervolging overwoog, miskende dat de betekenis van de rechtsstaat. Wie zich beledigd voelt, kan nog altijd naar de rechter stappen. Daar waar de politiek moeilijk grenzen kon en kan trekken, kan de rechter dat wel. Handhaving van strafrechtelijke bescherming is juist daarom wenselijk, zelfs als in de praktijk grenzen ruim blijken te zijn.



Andere recente columns