Keukentafelgesprek
Er zijn tijden geweest, dat wie tot armoede of hulpbehoevendheid verviel, was aangewezen op de kerk, de facto de diaconie (in protestantse kring) dan wel de Vincentiusvereniging (bij katholieken). Als die daartoe in staat waren, was er de bereidheid te hulp te schieten, met geld of in natura, maar dan kwam er wel een mevrouw of mijnheer van gegoede stand om aan ‘de keukentafel’ te praten over de noodzaak van hulp en vooral de voorwaarden waaronder. Tot die voorwaarden werd een deugdzaam leven gerekend en daar werd dan ook toezicht op gehouden. Vooral sociale controle vormde daarbij een patent instrument.
Als het ging om toepassing van de Armenwet, dan moest men naar het katholieke of protestantse Burgerlijk Armbestuur en ook daar werd naar meer gekeken dan alleen naar het gebrek aan middelen. Pikant aan het verhaal is, dat in steden het aantal armen vaak zo groot was dat de kerken de zorg ervoor niet meer aan konden en het gemeentebestuur het moest overnemen. De gemeente stelde geen eisen aan deugdzaamheid; zij controleerde of de armoede reëel was en daarbij bleef het. Geen wonder dat veel mensen die tot armoede waren vervallen naar de grote stad trokken. Daar waren de kansen op werk groter, maar daar ontbrak ook het drukkende paternalisme van de kerkelijke ‘onderstand’.
Geleidelijk aan zijn allerlei groepen aan deze onderstand ontsnapt door de totstandkoming van sociale verzekeringen en uitkeringsrechten: tegen het inkomensverlies door ouderdom en invaliditeit, door ziekte en ziektekosten en door werkloosheid. Ten slotte kwam als kroon op het werk de Algemene Bijstandswet (1965) tot stand, die een bodemuitkering waarborgde voor diegenen die, al of niet buiten eigen schuld, op geen enkel inkomen staat konden maken. Zij verwierven het recht op een uitkering, al werd de hoogte afhankelijk gemaakt van een aantal voorwaarden in de materiële sfeer, maar niet van een deugdzaam leven. Historische ironie: de wet was het (meester)werk van de katholieke minister van CRM, dr. Marga Klompé.
Ook andere vormen van hulp en ondersteuning, in ouderenzorg en voor gehandicapten, werden opgenomen in een systeem van rechten; verschoven van ‘caritas’ naar ‘iustitia’. Dat had het voordeel dat eigen moraliteit als maatstaf verdween. Het nadeel was dat mensen verdwaald konden raken in de steeds ingewikkelder regels van de bureaucratie. Generaties die nooit met particuliere zorg te maken hadden gehad konden zich ergeren aan de moeizame communicatie aan het loket met ‘de ambtenaar Dorknoper’.
Dat allerlei vormen van zorg, mede dankzij slecht werkende bureaucratie, toe waren aan hervorming valt moeilijk te betwisten. Dat tegelijk voorkomen moet worden dat mensen verdwalen in het woud van gefragmenteerde zorgverlening staat evenzeer vast. Dat de gemeente ten slotte met geïntegreerde vormen van individuele gevalsbehandeling meer ervaring heeft dan rijksinstellingen of zelfs het provinciaal bestuur is ook waar. Dat het dus tijd werd voor decentralisatie is in veel gevallen juist.
Maar er zit wel een lelijk vuiltje aan vast. Het is nu de gemeentelijke overheid die het informele ‘keukentafelgesprek’ komt voeren en als het ware de informaliteit van de vroegere kerkelijke zorg gaat overnemen. Daarbij staat dus niet langer vast dat alleen objectieve, materiële criteria zullen worden gehanteerd voor toekenning van hulp.
Informele gesprekken hebben voorts het nadeel dat ze niet goed controleerbaar zijn. Maar, de overheid, hoe die zich ook manifesteert, is de instantie die maar één taal behoort te kennen: de controleerbare taal van het recht. Overheidsoptreden dient, onder welke vorm ook uitgeoefend, aan haar burgers rechtszekerheid te bieden en de rechtsgelijkheid te eerbiedigen. Het ‘prettige gesprek’ aan de keukentafel is daarvoor, zacht gezegd, niet het ideale decor. Geen wonder dat gemeentelijke functionarissen nu al merken dat hulpbehoevende burgers niet het achterste van hun tong laten zien, ook al zitten zij aan hun eigen keukentafel.
De overheid begint verdacht veel te lijken op de oude paternalistische diaconie. Iustitia dreigt weer plaats te maken voor caritas, maar nu van staatswege. Met één extra nadeel: aan de staat is geen ontsnappen mogelijk, in tegenstelling tot de kerk.
Nooit gedacht dat er nog eens reden zou zijn om terug te verlangen naar de ergerlijke maar tenminste correcte bureaucratie van ‘de ambtenaar Dorknoper’.