Kiezen, niet benoemen
De Tweede Kamer heeft, zacht gezegd, geen gelukkige hand met het benoemen van een Nationale ombudsman. Rond de benoeming van Guido van Woerkom ontstond allerlei rumoer, dat ertoe leidde dat de Kamer zich niet hield aan zijn eigen benoemingsprocedure. In plaats van het advies van de benoemingscommissie uit haar gelederen te volgen, liet zij zich daarvan afbrengen door enig geklaag, begrijpelijk maar overdreven, uit Marokkaanse kring.
Daarmee borduurde de Tweede Kamer voort op wat langzaamaan een pijnlijke traditie is. De eerste benoeming, in 1982, liep weliswaar volgens het boekje, maar leverde meteen een majeure misser op. Mr. J.F. Rang, de eerste Ombudsman, is niet toevallig na zijn vertrek in 1987 onmiddellijk vergeten geraakt. Tragischer was dat van hem ook tijdens zijn ambtsuitoefening nooit iemand iets heeft gemerkt.
De tweede benoeming is eigenlijk het enige onverdeelde succes geworden. Marten Oosting gaf aan het ambt niet alleen bekendheid maar ook gezag bij alle politieke instituties waarmee hij had te maken. Tot lichte ontsteltenis van ‘links’ begon hij een wekelijkse rubriek over gerechtvaardigde klachten jegens de overheid in De Telegraaf, maar die krant bleek een stimulerende invloed te hebben op het vertrouwen in het ambt. Juist de rust waarmee Oosting opereerde en de toon waarop hij zijn af en toe niet malse kritiek formuleerde, schiep vertrouwen, zowel bij de bevolking als bij de volksvertegenwoordiging. Twaalf jaar lang, tot 1999, liet Oosting het ambt wortelen, zozeer dat het in 1999 onderdeel werd van de Grondwet.
Daarna ging het helaas weer mis. Aan de Tweede Kamer werd oud-minister Winnie Sorgdrager voorgedragen, maar daar had een ruime minderheid openlijk geen zin in. Meer heimelijk telde het aantal tegenstanders op tot een ruime meerderheid. Hoe kon men een nog maar net vertrokken minister plompverloren benoemen in dit ambt dat het van onafhankelijkheid en afstand moest hebben? Die kritiek leidde ertoe dat mevr. Sordrager zich terugtrok voordat het leed niet meer te overzien was.
De procedure had beter opnieuw kunnen worden gestart, maar de beschaamde Kamer dacht dat het beter was dan maar nummer twee op de voordracht te benoemen: mr. Roel Fernhout, een meer dan getalenteerd jurist uit Nijmegen, maar niet echt een ombudsman. Daarvoor had hij niet alleen te weinig gewicht in Den Haag bij degenen die hij beroepshalve had te kritiseren, maar bleek hij ook te weinig ‘street wise’. Wegens gezondheidsredenen gaf hij het ambt na zes jaar in 2005 op.
Met Alex Brenninkmeijer leek de Kamer weer eens raak te hebben geschoten. Bij de media scoorde de nieuwe Ombudsman al vrij spoedig heel goed en daar bleef hij dat ook doen. Aanvankelijk scoorde hij ook bij de Tweede Kamer. Maar tegelijk bleek hij een typisch ‘post-Fortuyn’ fenomeen: te graag in de media en te onbehouwen in zijn omgang met de instituties. Waarbij hij ook het parlement af en toe met de rug tegen de muur zette in plaats van het te voeden met stof tot kritiek op ministers en ministeries. Hij gedroeg zich als ver boven politiek en overheid verheven. Dat leverde niet alleen groeiend gemor op in de Kamer – echt niet alleen bij ‘rechts’ - maar ook ongemak. Daardoor dreigde veel goed werk, door hem en zijn bureau verricht, te veel in de schaduw terecht te komen.
Het probleem is de benoemingsprocedure. Een volksvertegenwoordiging moet niet benoemen, zij hoort te kiezen. Dat spel beheerst zij, niet de door zijn rare depolitisering ook ietwat ridicule benoemingsprocedure die nu wordt gehanteerd. Het lijkt wel alsof God zelf moet worden gekozen, terwijl het om een gewoon mensenkind gaat. Voorafgaand aan de Tweede Kamer maken immers de vicepresident van de Raad van State en de voorzitters van Rekenkamer en Hoge Raad een selectie, ook niet echt street wise volk.
Het kan zoveel eenvoudiger, door ambtsdragers als de Ombudsman gewoon te verkiezen. Partijen kunnen kandidaten stellen en de meerderheid kiest vervolgens, eventueel met een gekwalificeerde meerderheid. Dan kunnen ook niet-verkozenen zich als eervolle verliezers terugtrekken, in plaats van zich achter geheimhouding te verschuilen zoals de ‘nummers twee’ achter Van Woerkom bij de huidige benoemingsprocedure hebben gedaan. Geen teken van heldendom.
Nog een geluk dat Van Woerkom zich niet zelf heeft teruggetrokken, maar courage heeft getoond. Gelukkig is die gehonoreerd.