Een te gemakkelijk oordeel

28 februari 2014, column Bert van den Braak

Al weer enige weken geleden (30 januari jl.) trof mij de volgende opinie van oud-VVD-fractievoorzitter Hans Wiegel in NRC Handelsblad. Hij schreef naar aanleiding van de klacht van veel raadsleden over hun grote werkdruk: "[Ook] in de Tweede Kamer zaten vroeger volksvertegenwoordigers, die hun Kamerwerk naast hun functies in de maatschappij verrichtten. (...). Bemoei je met de hoofdlijnen, stel niet vragen over van alles en nog wat. Verdrink jezelf niet in de details. En kijk eens hoe zo'n kleine SGP-fractie met drie Kamerleden het doet (...). Zo kan het ook."

Heeft hij een punt? Bemoeien Kamerleden zich niet met te veel zaken, gaan ze niet te veel in op details en moeten zij niet meer op hoofdlijnen sturen? En: vroeger kon dat toch ook?

Het lijkt mij een wat gewaagde exercitie om, als je niet meer direct betrokken bent, te oordelen of hoe anderen het tegenwoordig doen. Het functioneren van volksvertegenwoordigers kan sowieso nooit los worden gezien van de maatschappelijke context. De parlementaire werkwijze is een proces van voortdurende aanpassing aan de omstandigheden. Er kwamen fracties, er kwam spreektijdbeperking, er kwamen (specialistische) Kamercommissies. Wie de Handelingen van de jaren vijftig van de vorige eeuw er op na staat, zal het opvallen dat er lang en vaak ononderbroken werd gesproken. Het Kamerwerk vond ook toen in betrekkelijke rust plaats. Er waren geen camera's en de journalisten die verslag deden, schreven voor kranten die behoorden tot de zuilen waarvan ook de partijen deel uitmaakten.

In de jaren zestig en zeventig werd het al veel levendiger. De Kamerleden waren toen inmiddels ook van een heel ander type dan in de voorafgaande decennia. Kamerlid-burgemeesters waren er steeds minder en de tijd dat machtige vakbonds-, landbouw- en middenstandsvertegenwoordigers de Kamer bevolkten, was voorbij. Kamerleden werden fullprofs, die zich volledig aan de politiek konden wijden. Dat moest ook wel omdat het Kamerlidmaatschap steeds veeleisender was geworden. Net als trouwens andere functies, die voorheen nog wel waren te combineren met 'de Kamer'.

Vanaf het einde van de jaren zestig voltrok zich bovendien een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling: burgers werden mondiger. Er was sprake van ontkerkelijking en ontzuiling, gezag werd niet meer als vanzelf aanvaard, en vooral beter opgeleide burgers vroegen om inspraak en medezeggenschap. En dat was feitelijk nog maar het begin van een ontwikkeling. De burgers werden nadien alleen maar kritischer, zo zeer dat sommigen politici hen (zeker voor een deel) als 'verwende diva's' gingen zien.

De rol van de media veranderde evenzeer. In eerste instantie doordat de ontzuiling zich ook daar aftekende en in tweede instantie omdat er nieuwe spelers kwamen, met name commerciële omroepen. Nieuws was niet langer iets 'institutioneels', plechtig voorgedragen door de nieuwslezer en verzorgd door het ANP, maar een product. Nieuws moest kort en snel zijn en gelardeerd met wat 'luchtigheid', omdat consumenten anders naar de concurrent gaan. Bovendien vormde het internet (inclusief twitter) in toenemende mate een alternatief voor bevrediging van de altijd aanwezige nieuwsbehoefte. De dagbladpers kreeg het door de combinatie van ontzuiling en commercialisering nog zwaarder te verduren. Ook Kamerleden moesten zich daaraan aanpassen.

Een derde ontwikkeling, die al vanaf het einde van de negentiende eeuw gaande is, is de toenemende complexiteit van de samenleving. De rol van de overheid nam sterk toe. En daar waar vanaf eind vorige eeuw sprake was van terugtreden (spoorwegen, telecommunicatie) betekende dat niet dat de overheid buitenspel kwam te staan. Eerder is - dat concludeerde recentelijk ook de onderzoekscommissie privatiseringen in de Senaat - sprake van soms onduidelijke verantwoordelijkheden. De burger spreekt vrijwel altijd 'de politiek' er op aan als er zaken fout gaan (en geef ze eens ongelijk). Kiezers vragen terecht aandacht voor hun problemen en verlangen op zijn minst dat zij serieus worden genomen, ook als het om 'details' gaat.

De huidige Kamerleden moeten voortdurend proberen publiciteit zien te trekken, maar ook hun alom zwevende kiezers tevreden zien te stellen. Vrijwel geen zetel in de Kamer lijkt nog een vanzelfsprekendheid (afgezien wellicht van twee of drie SGP-zetels). Toegenomen complexiteit, politieke instabiliteit, mediadruk, mondige burgers, een 'afrekencultuur': het is de werkelijkheid waarin Kamerleden opereren. Dat kun je betreuren en 'de waan van de dag' en detailzucht zijn zeker geen goede ontwikkelingen. Vraag is echter of het zo eenvoudig is om daaraan te ontkomen. Iemand die omstreeks negentienzeventig Kamerlid was, is niet in de positie om die vraag te kunnen beantwoorden. Hij kan zeker niet met stelligheid beweren: doe maar zoals wij het deden, dat was veel beter.



Andere recente columns