Uitgekleed ministerschap
Tot 1978 was het ministerie van Binnenlandse Zaken gehuisvest aan het Binnenhof, met het bekende torentje als werkkamer van de minister. Omdat het voorzitterschap van de ministerraad vaak gecombineerd werd met het ministerschap op Binnenlandse Zaken was dat het domein van onder anderen Thorbecke, Kappeyne van de Coppello, Jan en Theo Heemskerk, Kuyper, Cort van der Linden en Ruijs de Beerenbrouck. Daar waar het regeringscentrum was, zat ook echt de machtigste minister.
Want in het midden van de negentiende eeuw hield Binnenlandse Zaken zich ook letterlijk bezig met 'alle' binnenlandse zaken. Uiteraard was de minister verantwoordelijk voor Grond- en Kieswetaangelegenheden en het binnenlands bestuur, maar tevens voor onderwijs, waterstaat, landbouw en nijverheid, kunsten, volksgezondheid en - zeker na totstandkoming van de Woningwet - volkshuisvesting. Zelfs de inlijving bij het leger (zeg maar de dienstplicht) viel in de 19e eeuw onder dat departement.
In de loop der jaren gingen er taken over naar andere ministers. Zo kwam er in 1877 een apart ministerie voor Waterstaat, Handel en Nijverheid en in 1918 een departement voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, terwijl in dat jaar volkshuisvesting en volksgezondheid werden overgeheveld naar het ministerie van Arbeid (de voorloper van Sociale Zaken). In 1933 kreeg BiZa echter wel de zorg voor overheidspensioenen en ambtenarensalarissen, twee beleidsterreinen die voordien onder Financiën ressorteerden. En de zorg voor huisvesting kwam in 1939 enige jaren terug bij Binnenlandse Zaken, waardoor in 1947 minister Beel de Woonruimtewet op zijn naam kon schrijven. Gezien de gemeentelijke bemoeienis met verdeling van de schaarse woonruimte was voor toedeling van die taak toen wel iets te zeggen.
In latere jaren kreeg Binnenlandse Zaken soms ook tijdelijk de zorg voor meer tijdgebonden taken. Dat gold in de jaren vijftig voor binnenlandse veiligheid en burgerbescherming, in de jaren zestig voor het bestuur van Nieuw-Guinea, in de jaren tachtig voor het minderhedenbeleid en na 1998 voor de grootstedelijke problematiek en voor immigratie en integratie. En daarnaast was er sinds het bestaan van gemeentepolitie een met Justitie gedeelde verantwoordelijkheid voor de politie. In 1998 werd Koninkrijksrelaties toegevoegd, ook aan de naam van het ministerie.
Maar van dat vroeger zo machtige departement is inmiddels niet zo veel meer over en voor zover dat nog het geval is, ligt het hoofdbestanddeel van de taken nu bij de minister voor Wonen en Rijksdienst. Blijvende toedeling van 'wonen' aan BZK lijkt mij overigens niet voor de hand te liggen. Volkshuisvesting heeft veel meer verwantschap met ruimtelijke inrichting en inkomenspolitiek dan met binnenlands bestuur. Met de naamswijziging van Justitie in Veiligheid en Justitie kwam verder de politie geheel onder dat ministerie.
Het gaat te ver om minister Plasterk een 'minister van lege dozen' te noemen, maar erg gevuld met aansprekende onderwerpen is zijn portefeuille niet. Benoemingen van burgemeesters en Commissarissen van de Koning zijn al enige jaren geheel een zaak van gemeenten en provincie zelf. Voor zover het thema staatsrechtelijke vernieuwing nog speelt, is dit grotendeels het domein van Kamerleden die op dat vlak diverse initiatieven hebben ondernomen. Grondwettelijke veranderingen zijn nauwelijks aan de orde; het enige regeringsvoorstel dat er al lag, over de positie van de Caribische delen van het koninkrijk, wordt vermoedelijk - tegen de zin van de minister - voorlopig niet door de Eerste Kamer afgehandeld.
En zijn plan voor het nieuwe landsdeel Noord-Holland/Utrecht/Flevoland is ook in de ijskast gezet. De grootschalige gemeentelijke herindelingen moeten van onderop komen. Wat de koninkrijksrelaties betreft, zijn sinds de staatkundige veranderingen in 2010, evenmin nog belangrijke stappen te verwachten. Zelfs in de jaren tachtig 'deed' minister De Koning de Antilliaanse zaken al in nauwelijks zes uur per week.
Dan resteert, naast het arbeidsvoorwaardenbeleid, zo'n beetje de gemeentelijke bevolkingsadministratie, de Wet openbaarheid van bestuur, overheidswebsites, de AIVD en de vervanging van het rode potlood door de stemmachine. Natuurlijk decentralisatie in het algemeen en herindelingen en vorming van landsdelen in het bijzonder zijn belangrijke thema's, maar de verwachtingen dat de minister op dat dossier erg sturend kan optreden, moeten niet hoog worden ingeschat. De vroeger zo belangrijke ministerspost lijkt nu vooral betekenis te hebben vanwege de deelname aan de vergaderingen van de ministerraad. Dat is niet onbelangrijk, maar al met al is het zo langzamerhand toch een wat mager ministerschap.