Tegenvoeter en opvolger van Thorbecke
Niemand beheerste in de negentiende eeuw zo de politiek als Thorbecke en lange tijd overheersten liberalen het parlement. Er wordt, als het over de tweede helft van de negentiende eeuw gaat, door sommige historici zelfs wel gesproken van het liberale tijdvak. Nadere beschouwing laat echter zien dat dit sterk moet worden gerelativeerd.
Feitelijk waren er slechts zes homogeen liberale kabinetten: Thorbecke II (1862-1866), Fransen van de Putte (drie maanden in 1866), Van Bosse/Fock (1868-1870), Thorbecke III (1870-1872), De Vries (1872-1874) en Kappeyne van de Coppello (1877-1879). De onderlinge verdeeldheid maakte dat die kabinetten weinig tot stand konden brengen en alleen Thorbecke II was 'succesvol'. Nu was van onmacht evenzeer sprake bij gemengde en overwegend conservatieve kabinetten. Maar conservatievere politici als Van Hall, Van Lynden van Sandenburg en J. Heemskerk Azn., die hier nader belicht wordt, konden door handig opereren enkele belangrijke politieke successen boeken, daar waar liberalen faalden.
De Amsterdamse Remonstrantse koopmanszoon Jan Heemskerk Azn. werd aanvankelijk tot de gematigde liberalen gerekend. Hij combineerde een loopbaan als advocaat en rechter met bestuurlijke functies zoals het lidmaatschap van de Staten van Noord-Holland en de raad van Amsterdam. In 1860 werd hij door het district Amsterdam tot Tweede Kamerlid gekozen. Toen hij vier jaar later niet werd herkozen, werd hij opnieuw rechter (raadsheer) in het Provinciaal Gerechtshof in Haarlem.
Zijn echte politieke 'doorbraak' kwam in 1866 toen hij feitelijk Thorbecke opvolgde als minister van Binnenlandse Zaken (na het kortstondige kabinet-Fransen van de Putte). Hij werd minister in een conservatief kabinet dat was gevormd door de antirevolutionaire Graaf Van Zuylen van Nijevelt, maar dat formeel de minister van Koloniën Mijer als formateur had. Diens benoeming, na enkele maanden, tot Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië leidde tot een conflict met de Tweede Kamer. Het kabinet, verontwaardigd over de aantasting van de prerogatieven van de koning, ontbond de Kamer.
Koning en kabinet vaardigden een tamelijk 'partijdige' proclamatie uit en het was Heemskerk die als minister van Binnenlandse Zaken besloot dat die proclamatie door de gemeenten met het stembiljet aan de kiezers moest worden meegestuurd. Heemskerk werd zodoende de centrale figuur in het kabinet dat met de Tweede Kamer de strijd aan ging. Die Kamer triomfeerde en aan Heemskerks ministerschap kwam in 1868 een einde. Ruim een half jaar later koos het conservatieve district Gorinchem hem tot Tweede Kamerlid. Toen hij in 1873 opnieuw zijn zetel verloor (aan een antirevolutionair) werd hij raadsheer in de Hoge Raad.
Na de val van het liberale kabinet-De Vries werd Heemskerk formateur en opnieuw minister van Binnenlandse Zaken. Net als in de jaren 1866-1868 toonde hij zich een bekwaam administrateur. Zo bracht hij een Wet op het hoger onderwijs, een Spoorwegwet en de Hinderwet tot stand. Zijn voorstel om de drempel voor het stemrecht te verlagen, waarvoor hij eerder als Kamerlid al had gepleit, haalde het echter niet. Dat gold eveneens voor een voorstel om de onderwijskwestie op te lossen. Hij verdween weer uit de directe politiek en werd staatsraad.
Zijn belangrijkste periode als minister kwam in de jaren 1883-1888. Vanwege de liberale verdeeldheid kwam er een gematigd door hem geleid kabinet. De eindelijk tot stand gekomen herziening van de Grondwet van 1848 was grotendeels zijn verdienste; zowel door zijn voorzitterschap van de staatscommissie die de wijzigingen voorbereidde als door zijn verdediging van de voorstellen als minister. Anders dan Thorbecke in 1848 vervulde hij namelijk wel beide rollen.
De wijzigingen waren duidelijke compromissen, die noch voor liberalen noch voor confessionelen erg bevredigend waren. En je kunt verder stellen dat het Heemskerk was die voor het eerst formeel liet vastleggen dat vrouwen geen stemrecht hadden (feitelijk was dat al zo). Maar evengoed kan worden gezegd dat Heemskerk de weg opende voor zowel kiesrechtuitbreiding (met zijn befaamde caoutchouc-artikel over kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand die het stemrecht gaven) als voor oplossing van de onderwijskwestie. Er kwam weliswaar geen nieuw grondwettelijk onderwijsartikel, maar wel de erkenning dat subsidiëring van bijzondere scholen was toegestaan.
Zo werd Heemskerk 'kampioen' van het haalbare. Hij doorbrak met zijn grondwetsherziening de impasse die door de liberale verdeeldheid was ontstaan. Daarmee opende de 'laatste' negentiende-eeuwse conservatief, de tegenvoeter van Thorbecke, in 1887 de weg naar democratische hervormingen, waarvan eerst liberalen en daarna confessionelen en sociaaldemocraten de vruchten zouden plukken.
Dit is de vierde en laatste van een reeks zomercolumns over negentiende-eeuwse politici