Onpartijdig parlement

13 januari 2012, column J.Th.J. van den Berg

Sinds 1848 kent de Tweede Kamer het ‘recht van onderzoek’; sinds 1887 komt het ook toe aan de Eerste Kamer. Het is een recht over de uitoefening waarvan alleen een Kamermeerderheid kan besluiten; het is dan ook een zware parlementaire bevoegdheid. Het is bekend: voor de uitoefening van het onderzoek (doorgaans noemen wij het een ‘parlementaire enquête’) kan de onderzoekscommissie getuigen verplichten te verschijnen op straffe van gijzeling. Zij leggen hun verklaringen af en antwoorden op vragen onder ede. Dat alles, behoudens uitzonderingen, in het openbaar.

Het recht van enquête heeft tot nu toe twee ‘levensperioden’ doorgemaakt. In de eerste decennia na de invoering ervan is er ruim gebruik van gemaakt, tot in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. De laatste in deze periode is de grote enquête geweest naar de toestanden in de fabrieken en werkplaatsen van 1886. Zij bracht niet alleen ernstige wantoestanden aan het licht maar doordat die op parlementair niveau werden besproken dwong dit onderzoek tot politiek handelen.

Sindsdien raakte het recht van onderzoek in onbruik. Het leende zich blijkbaar niet voor een tijdperk van heftige politieke tegenstellingen, waarin publiekelijk samen optreden in één commissie van parlementariërs te veel gevraagd was. Een aanvraag tot onderzoek door een Kamerfractie werd door de andere groeperingen onmiddellijk gezien als een daad van oppositie en dus vrijwel bij voorbaat afgewezen.

De enige uitzondering was het parlementaire onderzoek, vanaf 1948, naar het reilen en zeilen van de regering in ballingschap te Londen, tussen 1940 en 1945, toen er immers geen normaal parlement was om een regering te controleren. Deze enquête nam overigens aan aantal jaren en kostte de deelnemers eraan buitengewoon veel energie. Dat stimuleerde niet om er voortaan weer een gewoonte van te maken.

Dankzij een initiatief van de Kamerleden Klaas de Vries en Erik Jurgens in de jaren zeventig kon het instrument van de enquête weer kansen krijgen. Het duurde niettemin bijna tien jaar, voordat ‘de trein weer op gang kwam’ met een onderzoek naar de ondergang van de RSV-scheepswerven. Sindsdien beleven wij een tweede levensperiode.

Nog steeds kosten onderzoeken aan de deelnemers veel energie, maar het is geen probleem meer om met parlementariërs van heel verschillende partijen in één commissie intensief samen te werken en gezamenlijk op te trekken. Wat ook van belang is: de Tweede Kamer merkt dat zij niet alleen veel publiciteit genereert met haar onderzoeken – vooral met de openbare verhoren – maar ook aanzienlijk wint aan prestige. Het is de Tweede Kamer op haar best, mits zij haar beste mensen ervoor inzet en mits zij elk partijpolitieke tactiek achterwege laat, zoals ook nu weer het geval is met de enquêtecommissie-De Wit.

De kracht van de enquête schuilt daarin dat het parlement zich nu eens niet manifesteert als de arena van politieke tegenstellingen die zij normaal is, maar als een instelling die, boven partijpolitieke onenigheid uit, namens de bevolking als geheel opereert. Parlementariërs realiseren zich dit, zoals zij ook beseffen dat een enquête gedoemd is tot mislukken als zij het onderzoekswerk politiseert. Voor de SP, hoe radicaal ook, is het geen enkel probleem dit te beseffen, gelet op de kalme, evenwichtige en scherpe manier waarop Jan de Wit zijn taak als voorzitter van de enquête naar de bankencrisis uitoefent.

De enige voor wie het blijkbaar wel te moeilijk is geweest dit te beseffen is Dion Graus van de PVV die dacht ook enquêtes te kunnen maken tot een plek voor ‘expressive politics’. Hij verdween dus ongevraagd uit de rijen van de enquêtecommissie, omdat er voor partijpolitiek geen plaats bleek te zijn. De PVV verving hem niet, wat laat zien dat die partij zich bij een onpartijdig parlement nog immer niet thuis voelt. Toch zal de PVV pas als een volwassen deelneemster aan het parlementaire bedrijf worden beschouwd, als zij ook daar haar plaats inneemt.

Want dat is de paradox: een partij moet in staat zijn om in cruciale ogenblikken de partijpolitiek prijs te geven, juist om als partij in en buiten het parlement serieus te worden genomen. Daar ziet het met de PVV nog niet naar uit: die blijft steken in modieuze maar onvruchtbare polarisatie 1).




Andere recente columns