Nieuwe tegenstellingen in de democratie
Er is geen twijfel over dat de twee klassieke volkspartijen in Europa bezig zijn aan een neergang. Dat wil niet zeggen dat ze elke verkiezing achteruit gaan, maar op langere termijn verliezen ze structureel aan aanhang. Dat geldt in heel Europa voor zowel de christendemocratie als voor de sociaaldemocratie. Vanouds zijn dat partijen die hun aanhang wisten te vinden in brede lagen van de bevolking. Liberale partijen zijn, daartegenover, steeds betrekkelijke elitepartijen gebleven. Alleen in Nederland en België is het gelukt echte liberale volkspartijen tot stand te brengen. Christelijke partijen en massapartijen van links (in Zuid-Europa eerder communistisch dan sociaaldemocratisch) zullen waarschijnlijk blijken de grote bewegingen te zijn geweest van het industriële tijdperk.
Het geleidelijk verlies van deze twee stromingen, die onder andere in Nederland ooit samen bijna twee derden van de kiezers wisten te mobiliseren heeft tot allerlei effecten geleid. Om te beginnen bleek dat ze niet erg gebouwd waren op de steeds groter complexiteit van de politiek. Die leidde niet tot nieuwe denkbeelden over attractieve vormen van democratisch debat. Zij leidde tot technocratisering van het debat en professionalisering van het publieke ambt.
Evenmin slaagden ze in de integratie van nieuwe problemen in hun klassieke ideologische denkkaders: deze schiepen weinig ruimte voor vragen over duurzaamheid, mondialisering, individualisering en massamigratie.
Dat heeft tot twee soorten tegenbeweging geleid, die het vacuüm zijn gaan opvullen. Enerzijds ontstond er ruimte voor vrijzinnige stromingen, in en buiten Nederland. Sommige werden vooral vrijzinnig zonder meer en richtten hun aandacht op democratische vernieuwing, zoals bij ons D66; andere werden primair ‘groen’, zoals bij ons GroenLinks. Beide bleven betrekkelijke elitestromingen, die probeerden de tekenen des tijds te verstaan.
Op massaniveau werd het vacuüm gevuld door diverse vormen van populisme, zoals bij de SP, de PVV en eerder Fortuyn. Dit populisme, in diverse Europese landen geïnitieerd door politieke entrepreneurs, zoals Berlusconi in Italië, Fortuyn en Wilders bij ons, verenigt twee vormen van verzet tegen de gevestigde parlementaire politiek.
Het richt zich om te beginnen tegen de stijl van de politieke meerderheid, waarin het conflict weinig betekenis meer heeft en waarin ‘oplossingsgerichtheid’ en ‘rationaliteit’ zo voorop staat, dat niemand meer lijkt te zien dat volksvertegenwoordiging over meer gaat dan oplossingen en effectiviteit. Dat het ook gaat om uitdrukking te geven aan wat burgers beweegt en zorg baart. En, dat vertegenwoordiging niet meer mogelijk is zonder voortdurende raadpleging van aanhangers en geïnteresseerden. In dat laatste opzicht staan populisten dicht bij vrijzinnige stromingen. Populisten mogen daarin soms veel te grof te werk gaan; het is ook een poging om gevestigde politici uit hun technocratische schuttersputjes te halen en stem te geven aan een segment in de bevolking dat zich niet gehoord voelt.
Daarnaast richt het verzet zich tegen ontwikkelingen die het leven en samenleven een stuk onzekerder maken dan het, voor het gevoel, lange tijd is geweest: schaalvergroting in zorg, school en huisvesting; internationalisering van vraagstukken en besluitvorming, zoals in tijden van economische crisis zichtbaar is geworden; groeiende integratie van Europese besluitvorming, die tegelijk een rijkelijk bureaucratisch karakter heeft. Daarbij zijn voor onzeker geworden burgers de oude volkspartijen allesbehalve volks partij. Zij trekken zich terug in de veiligheid van eigen regionale kring en in de vertrouwdheid met oude bestaanszekerheid. Dat die gevoelens een plaats krijgen in de democratie is legitiem.
Maar, zoals de eeuwen door steeds het geval is geweest: er worden al gauw zondebokken gezocht voor eigen onzekerheid. Daarvoor blijken migranten, moslims in het bijzonder, nu een dankbaar object. Die xenofobie is geen wezenstrek van het populisme, zoals de SP laat zien. Ze kan er wel mee samengaan zoals in de PVV.
Naast links en rechts en naast progressief en conservatief, openbaart zich een nieuwe politieke tegenstelling: tussen kosmopolitisch en populistisch. Die kan authentiek zijn en productief, tenzij die zich richt tegen minderheden die worden gezien als ‘schuldig’ aan onze onzekerheid; als tolerantie geleidelijk wordt afgebroken en plaats maakt voor georganiseerde rancune. Dat is het waardoor de Europese democratie, de Nederlandse voorop, wordt bedreigd; niet door populisme als zodanig.
Dit is de derde en laatste beschouwing over problemen van de democratie in Nederland. De vorige afleveringen zijn verschenen in week 28 en week 30.