Koninklijke republiek

5 augustus 2011, column Bert van den Braak

Als zelfstandige natie werd Nederland omstreeks 1580 één van de eerste moderne republieken. Tijdens de Opstand (de tachtigjarige oorlog) was enige tijd 'geleurd' met de soevereiniteit, maar uiteindelijk kwam die in handen van 'Hunne Hoogmogenden Heeren de Staten-Generaal'. Dat was een uit zeven afgevaardigden (één stem per delegatie) bestaand college dat als collectief bewind de statenbond 'Republiek der Zeven Verenigde Provinciën' bestuurde.

Het gezamenlijke bestuur betrof overigens hoofdzakelijk de zaken van oorlog en vrede en de buitenlandse betrekkingen. De gewestelijke soevereiniteit in de zeven provincies was en bleef groot, zoals op hun beurt ook de steden een eigen positie behielden. Er was dus sprake van een sterk gedecentraliseerde staat.

De door de Fransen bewerkstelligde omwenteling van 1795 maakte de weg vrij voor de eenheidsstaat. Er kwam een nationale vergadering waarin de leden zonder last en ruggespraak beslisten, en er kwam een nationale grondwet (staatsregeling). De Grondwet van 1798 introduceerde verder nationale feesten, een muntstelsel, eenheid in maten etc. De nationale regering (uitvoerende macht) kwam aanvankelijk in handen van een meerkoppig Uitvoerend Bewind. Vanaf 1801 heette dat het Staatsbewind. Het stelde agenten aan, die kunnen worden beschouwd als onze eerste ministers. De agent voor Financiën, Alexander Gogel, bereidde nationale belastingwetgeving voor en de agent voor Nationale Opvoeding, Van der Palm, legde de basis voor een nationale schoolwet. Ook kwamen er nationale wetboeken voor burgerlijk recht en strafrecht.

In 1805 werd - wederom op instigatie van de Fransen - het collectieve bestuur (Staatsbewind) vervangen door een eenhoofdig bewind, met als titel 'Raadspensionaris'. Rutger Jan Schimmelpenninck kan in die functie als eerste (en enige) president van Nederland (de Bataafse Republiek) worden beschouwd. In 1806 moest hij plaatsmaken voor een koning: de broer van keizer Napoleon, Louis Napoleon. Deze Lodewijk Napoleon trachtte als verlicht monarch invulling te geven aan een nationaal koningschap door bijvoorbeeld de (nationale) cultuur en wetenschap te stimuleren en door zijn medeleven te tonen bij wat werd gezien als nationale rampen (overstromingen, de ontploffing van het Leidse kruithuis).

De overgang van collectief naar eenhoofdig bestuur paste in een ontwikkeling van een democratisch naar aristocratisch bewind. Toen na de tijd van de Franse inlijving (1810-1813) Nederland zijn zelfstandigheid herwon, bleef dat weinig democratische bestuur gehandhaafd. Ter verdediging daarvan wees Van Hogendorp, die de voornaamste auteur van de nieuwe Grondwet werd, op het ontbreken van nationaal bestuur tijdens de Republiek. Hij verwees voorts naar de tijd van Karel V. Van Hogendorp schreef dan ook: 'de Grondwet herstelt een Soeverein Vorst, zoals die van ouds was'. De erfelijke soevereiniteit werd opgedragen aan het Huis van Oranje-Nassau.

De Oranjes hadden door de rol van Willem van Oranje en diens opvolgers Maurits en Frederik Hendrik in de Opstand een historisch gefundeerde positie gekregen in de Republiek. Als stadhouder (van Holland en Zeeland) waren zij staatsdienaar, maar beschikten zij tevens over een eigen machtsbasis. Het erfelijke stadhouderschap werd in 1795 afgeschaft. Daarmee leek de rol van de Oranjes uitgespeeld. In 1813 bleek echter het tegendeel.

Erfstadhouder Willem, de zoon van de laatste stadhouder prins Willem V, deed in banningschap ervaring op als alleenheersend vorst in het vorstendom Fulda (1802-1806), zoals de bestuurders in Nederland in de jaren 1806-1813 ervaring opdeden met een monarchaal bestuur. De regeerperiode van Willem I en II (1813-1849) bouwde daarop voort.

Beide vorsten zagen hun bewind uiteindelijk op een mislukking uitlopen. Zowel Willem I als zijn zoon (Willem II) kregen daarom te maken met toenemende oppositie, met name tegen de geringe (parlementaire) invloed op het financiële beleid. Internationale ontwikkelingen leidden in 1848 tot de bijna onvermijdelijke omwenteling, waarna het eenhoofdige bewind alleen in naam nog bleef gehandhaafd. Feitelijk keerden we in 1848 terug naar een collectief bestuur en ditmaal onder echt democratisch 'toezicht'.

Zo werd Nederland feitelijk een republiek, met alleen formeel een erfelijke Koning aan het hoofd. Anders dan tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden was er echter sprake van een eenheidsstaat. Het 'nationale symbool' aan het hoofd daarvan is wel onlosmakelijk verbonden aan het Huis van Oranje-Nassau. Ook in dat opzicht zijn elementen uit wisselende periodes van onze nationale geschiedenis gebruikt bij de vorming van ons huidige staatsbestel.

Dit is de derde column over 'vergeten jaren' waarin ons huidige staatsbestel ontstond. De eerdere afleveringen verschenen in week 27 en week 29.



Andere recente columns