Lokale dilemma's
Zowel het vertrek van de Rotterdamse PvdA-wethouder en partijleider Dominic Schrijer als de problemen met het bestuursakkoord van Rijk en VNG lieten dilemma's zien, waarvoor gemeentebestuurders kunnen komen te staan. Schrijer kon zich niet verenigen met de door de overige collegeleden aangekondigde bezuinigingen, met name op sociaal gebied. De gemeenten (verenigd in de VNG) voelen niets voor de plannen met de werkvoorziening van mensen met een beperking. Lokale bestuurders staan voor de vraag in hoeverre zij kunnen meewerken aan bezuinigingen, waarvan de noodzaak op zich wordt erkend.
De keuze om het lokale bestuur meer taken te geven, biedt gemeenten kansen maar betekent anderzijds een grotere medeverantwoordelijkheid voor pijnlijke maatregelen. De gedachte achter decentralisatie is dat gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te leveren en dat dit kosten kan besparen. Daar waar het rijk taken overhevelt, maar tegelijkertijd minder middelen ter beschikking stelt, kunnen echter problemen ontstaan. De vraag kan dan opkomen - zoals in Rotterdam gebeurde - in hoeverre een gemeentebestuurder daarvoor verantwoordelijkheid wenst te dragen.
De problemen waarvoor lokale bestuurders zich gesteld zijn, zijn niet nieuw. Ze speelden in de jaren dertig van de vorige eeuw al in hevige mate bij de sociaaldemocraten. Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III, dat vanaf 1929 met de gevolgen van de economische wereldcrisis werd geconfronteerd, besloot in 1931 tot verlaging van de ambtenarensalarissen. In de SDAP brak daarover een intern conflict uit.
Met name in Amsterdam en Zaandam bleken de sociaaldemocraten ernstig verdeeld over de vraag of door hun 'eigen' bestuurders moesten meewerken aan die kortingen. Sommigen, onder wie W. Drees, vonden dat dit onontkoombaar was. Zonder kortingen zou er een te groot verschil ontstaan tussen beloning in de publieke en private sector en werden gemeentebesturen tot andere (nog) pijnlijker ingrepen, bijvoorbeeld verlaging van steun aan werklozen.
Door deze discussie heen speelde tevens de vraag in hoeverre raadsleden en wethouders vrij waren om tegen de partijlijn in te gaan. De SDAP-federaties in Zaandam en Amsterdam spraken zich in meerderheid uit tegen het accepteren van de kortingen en in Amsterdam werd zelfs het vertrouwen in de raadsfractie opgezegd. Drie raadsleden die vóór de korting waren, onder wie fractievoorzitter G. van den Bergh, traden daarop terug als raadslid. Uiteindelijk erkende de partijleiding van de SDAP echter het recht van haar volksvertegenwoordigers om zelfstandig een afweging te maken.
De afweging waarvoor raadsleden zich in het verleden zagen en ook nu weer gesteld zien, laat zien dat de marges van de lokale democratie vaak klein zijn. Een goed bestuurder moet niet te snel weglopen voor die verantwoordelijkheid, maar zal wel aan de kiezers moeten uitleggen waarom hij of zij binnen de beperkte marges tot een keuze is gekomen. Dat laat overigens onverlet dat een bestuurder die meent keuzes niet voor zijn of haar verantwoording te kunnen nemen, uiteindelijk het recht heeft om op te stappen.
Bij het nemen van besluiten op gemeentelijk niveau moet zowel het lokale als het nationale belang worden afgewogen. Daar waar het rijk moet ombuigen, kunnen gemeentebestuurders zich niet onttrekken aan medeverantwoordelijkheid. Zij mogen wel - zo mogelijk door bundeling van krachten - trachten de gevolgen voor de inwoners van gemeenten zo draaglijk mogelijk te maken en aansturen op bijsturing van voorstellen. In die zin is het verzet van de VNG alleszins verdedigbaar en is de suggestie van minister Donner dat daarmee bestuurlijke chaos dreigt rijkelijk voorbarig.
Donner stelt dat uiteindelijk het parlement toch de doorslag zal geven. Dat is waar, maar de dilemma's waarvoor gemeentebestuurders zich gesteld zien, zijn ook voor landelijke politici onontkoombaar. Dat zal zeker in de Eerste Kamer straks blijken.