Een royaal inkomen
Zij zag er niet met vreugde naar uit: de delegatie uit de Bataafse Republiek die in 1806 moest praten met keizer Napoleon en zijn minister van Buitenlandse Zaken, Talleyrand, over de toekomst van de Republiek. Zij wist immers wel wat de keizer wilde: een kring van door familieleden geleide koninkrijkjes rondom Frankrijk. De Bataafse Republiek zou zich daartoe moeten omvormen tot een koninkrijk onder Napoleons broer, Louis.
Veel keuze had de delegatie niet: zij vermoedde al dat weigerachtigheid zou worden gestraft met volledige annexatie. Bij de eerste ontmoeting met Talleyrand werd dit bange vermoeden bevestigd. Met de keizer viel niet te marchanderen. Spoedig gingen de gesprekken alleen nog over de voorwaarden waaronder: over het karakter van het koninkrijk en over de bijdrage daarvan aan de militaire ambities van Napoleon.
Voor zover het om de nieuwe grondwet ging verliep de meeste tijd met duwen en trekken – het waren rechtgeaarde Hollanders – over het inkomen van de kroon. Met veel moeite kreeg de delegatie gedaan dat er geen nieuw koninklijk paleis behoefde te worden gebouwd. De nieuwe grondwet bezorgde hem de stadhouderlijke vertrekken aan het Binnenhof en Huis ten Bosch in Den Haag, alsmede het Loo en het paleis Soestdijk. Daar kwamen nog bijdragen bij ten behoeve van aankopen van onroerend goed. En een belastingvrij inkomen van anderhalf miljoen gulden.
Wel te verstaan, in guldens van toen. Het is niet goed uit te maken wat het bedrag vandaag waard zou zijn, maar het zou waarschijnlijk dicht bij 750 miljoen euro liggen. Enig begrip voor de behoefte aan taai volgehouden onderhandelingen kan men voor Verhuëll dus wel opbrengen.
Interessant is, dat het inkomen van Lodewijk Napoleon de maat werd voor de berekening van het grondwettelijk jaarinkomen van koning Willem I, die in 1813 terugkeerde in Nederland, nadat de annexatie in het Franse keizerrijk was beëindigd. Ook hem werden paleizen ter beschikking gesteld als ‘zomer- en winterverblijf’ en daarnaast opnieuw de anderhalf miljoen guldens die Lodewijk had gekregen.
Het werd zelfs nog meer, toen in 1815 het Verenigd Koninkrijk werd gevormd waarin het huidige Nederland, België en Luxemburg werden samengevoegd. De Hollanders bepaalden de prijs en dus werd het inkomen niet verdubbeld (hoewel België aanzienlijk meer inwoners telde dan Nederland), maar verhoogd tot 2,4 miljoen. Toen het rijk weer uit elkaar was gevallen – het experiment van de vereniging met België was geen succes geworden – werd per 1840 prompt ook het inkomen van de kroon weer teruggebracht tot anderhalf miljoen.
Aangezien het onderdeel was en bleef van de Grondwet, werd het heel moeilijk dit inkomen aan te passen, ook toen het nodig was. Koningin Juliana verkreeg ruim na de Tweede Wereldoorlog nog immer anderhalf miljoen gulden. Waarvan zij het hele hofbedrijf moest bekostigen. Er moet wel worden bij verteld dat allerlei bedrijfskosten ‘op declaratiebasis’ intussen door de staat werden vergoed. Veel ondersteunend hofpersoneel deed zijn werk gratis en zag dit als eerbetoon. Dat deed echter afbreuk aan de professionaliteit en het bracht ook ietwat rare snuiters aan het hof.
Bij de grondwetsherziening van 1983 is de kwestie van het inkomen van de kroon uit de constitutie gehaald en onderwerp geworden van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis. Daardoor werd het mogelijk een inkomen te waarborgen dat mee kon stijgen met de prijsontwikkeling en dat de professionaliteit van de ondersteunende diensten kon vergroten. Koningin Beatrix heeft de hoforganisatie sterk geprofessionaliseerd en gemoderniseerd.
Intussen is ook een laatste oude probleem aangepakt onder leiding van oud-minister Zalm, die alle openlijke en heimelijke kosten van het Hof, door de jaren heen verspreid over vele begrotingsposten heeft opgespoord en bij elkaar gebracht, zodat iedereen nu kan zien ‘hoeveel het kost’ en ‘waar het geld blijft’. Dit jaar is het Koninklijk Huis voor het eerst met een informatief jaaroverzicht gekomen.
Het persoonlijke inkomen van de koning en van de Prins van Oranje en zijn echtgenote is intussen niet meer belastingvrij en als huiseigenaars moeten zij ook netjes OZB betalen. Alleen van een paar specifieke belastingen (successierechten bij voorbeeld) zijn zij vrijgesteld. Het persoonlijk inkomen van de koningin bedraagt nu zo’n half miljoen euro; boven de balkenendenorm maar geen schijn van waar het mee begon, tweehonderd jaar geleden. Het is in elke betekenis van het woord nog steeds een ‘royaal’ inkomen, maar zo hoort het natuurlijk ook.